Centrale Raad van Beroep


De Raad volgt het College bescherming persoonsgegevens niet als het gaat om gegevens over het watergebruik

Anders dan het Cbp in zijn bevindingen van 29 mei 2007 is de Raad van oordeel dat de gegevens van adressen van uitkeringsgerechtigden met een zeer hoog of een zeer laag waterverbruik welke door het waterbedrijf door middel van een bestandskoppeling zijn verstrekt kunnen worden aangemerkt als inlichtingen welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de WWB in de zin van artikel 64, eerste lid, aanhef en onder m, van de WWB.
De Raad stelt voorts vast dat het College met de onderhavige gegevensuitwisseling met het waterbedrijf als oogmerk heeft te bezien of nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de te verlenen of verleende bijstand is aangewezen. Gelet op het gegeven dat de omvang van het waterverbruik op een adres van belang is voor de beantwoording van de vraag of - en zo ja hoeveel - personen op dat adres woonachtig zijn, merkt de Raad dit doel aan als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM, nu daaronder mede begrepen moet worden geacht het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen.

De Raad acht de door de gegevensuitwisseling met het waterbedrijf gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellante proportioneel met het met die gegevensuitwisseling te dienen doel. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat het College zich heeft beperkt tot het opvragen bij het waterbedrijf van de verbruiksgegevens op adressen van bijstandsgerechtigden met een extreem hoog of laag watergebruik en dat een dergelijk gebruik een aanwijzing vormt dat er meer of minder personen op dat adres verblijven dan is opgegeven. In het van het waterbedrijf verkregen gegeven dat op het adres van appellant heel weinig water werd verbruikt, heeft het College aanleiding gevonden een specifiek onderzoek naar de woonsituatie van appellant in te stellen. Ook aan het vereiste van subsidiariteit is naar het oordeel van de Raad voldaan, nu er geen ander passend, minder ingrijpend middel ter beschikking stond.

Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat er een voldoende rechtvaardiging was voor de gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellant, zodat niet kan worden gezegd dat de gegevensuitwisseling tegenover hem onrechtmatig was en dat de bevindingen daarvan niet mogen worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op bijstand.

LJ Nummer

BM3881

Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep Datum actualiteit: 12 mei 2010 Naar boven