verzoek inzake gevolgen van nieuwe Israëlische militaire verordening
voor Palestijnen op Westelijke Jordaanoever
Kamerbrief inzake Uw verzoek inzake gevolgen van nieuwe Israëlische militaire
verordening voor Palestijnen op Westelijke Jordaanoever
Kamerbrief | 17 mei 2010
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste
commissie voor Buitenlandse Zaken van 19 april 2010 met kenmerk
2010Z06815/2010D19001 inzake de gevolgen van de nieuwe Israëlische
militaire verordening voor Palestijnen op Westelijke Jordaanoever. Deze
brief dient tevens ter beantwoording van de vragen van het lid Nicolai
(VVD), ingezonden op 19 april 2010 met kenmerk 2010Z06952 en de vragen
van het lid Peters (GroenLinks), ingezonden op 22 april 2010 met
kenmerk 2010Z07283.
De militaire verordeningen (Military Orders 1649 en 1650) waar in uw
verzoek aan wordt gerefereerd, zijn op 13 oktober 2009 vastgesteld en
gepubliceerd. In de verordeningen is opgenomen dat ze na zes maanden in
werking zouden treden, dus op 13 april jl. De verordeningen bevatten
amendementen op een verordening uit 1969, waarin is beschreven wat
Israël verstaat onder illegaal verblijf op de Westelijke Jordaanoever
("infiltratie" in de terminologie van de verordeningen) en welke
sancties daarvoor opgelegd kunnen worden.
Het begrip infiltrant wordt in de nieuwe verordeningen breder
geïnterpreteerd dan in de verordening van 1969. In de oorspronkelijke
verordening werd het begrip `infiltrant' gedefinieerd als: "a person
who entered the Area ^1 knowingly and unlawfully after having been
present in the east bank of the Jordan, Syria, Egypt or Lebanon
following the effective date". In de nieuwe verordening is de
definitie: "a person who entered the Area unlawfully following the
effective date, or a person who is present in the Area and does not
lawfully hold a permit".
De verordening van 1969 had dus alleen betrekking op personen die in
genoemde landen waren geweest én niet over een geldige verblijfstitel
voor de Westelijke Jordaanoever beschikten. De nieuwe verordening heeft
betrekking op iedereen die niet over een geldige verblijfstitel
beschikt. Waar die verblijfstitel onder de oude verordening allerlei
vorm kon aannemen, met name een bewijs dat men metterwoon gevestigd was
op de Westelijke Jordaanoever, kan men onder de nieuwe verordening het
recht op verblijf nog slechts aantonen met een door de Israëlische
autoriteiten uitgegeven document.
De nieuwe verordeningen zijn reden tot zorg aangezien ze een verruiming
betekenen van de juridische gronden voor uitzetting van Palestijnen op
de Westelijke Jordaanoever. In de reacties van de Palestijnse
Autoriteit (PA) en van een aantal mensenrechtenorganisaties is deze
zorg reeds kenbaar gemaakt.
Op 15 april heeft het Spaanse EU-Voorzitterschap, in afstemming met
Hoge Vertegenwoordiger Ashton, om opheldering gevraagd over de
verordening bij het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken.
Daarbij is specifiek gevraagd naar de motivatie voor de nieuwe
verordeningen en naar de mogelijke implicaties voor de Palestijnse
bevolking.
Israël heeft verklaard dat de nieuwe verordeningen noodzakelijk waren
vanwege veranderde omstandigheden, zoals het feit dat Israël
vredesverdragen heeft gesloten met Egypte en Jordanië, de terugtrekking
van het Israëlische leger uit Gaza en het feit dat de straffen voor
illegaal verblijf op de Westelijke Jordaanoever zijn aangepast.
Daarnaast zou met de verordeningen worden beoogd de aanbeveling van het
Israëlische Hooggerechtshof ten aanzien van een juridisch comité van
toezicht, als onderdeel van de uitzettingsprocedure, over te nemen.
Volgens de Israëlische autoriteiten is hierdoor de rechtsbescherming
verbeterd. In het gesprek met het lokale EU-Voorzitterschap heeft het
Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken verklaard dat de nieuwe
verordeningen niet gericht zijn op vergroting van het aantal
uitzettingen van Palestijnen. Israël heeft toegezegd een document op te
stellen waarin de bedoelingen van de nieuwe verordeningen zullen worden
toegelicht.
Ook Nederland keurt de uitzetting van Palestijnen uit de Westelijke
Jordaanoever af waar dit in strijd is met het internationaal recht. Op
basis van het Vierde Verdrag van Genève uit 1949, inzake de bescherming
van burgers in oorlogstijd, mogen de door dit Verdrag beschermde
personen niet worden gedeporteerd uit bezet gebied.
In november van het vorige jaar heb ik nog mijn ongenoegen uitgesproken
over de uitzetting van de Palestijnse studente Berlanty Azzam van de
Westelijke Jordaanoever naar Gaza, ook bij de Israëlische ambassadeur
in Nederland. Met de bovengenoemde demarche die het EU-Voorzitterschap,
in afstemming met Hoge Vertegenwoordiger Ashton, heeft uitgevoerd bij
het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de EU in niet
mis te verstane bewoordingen kenbaar gemaakt wat haar zorgen zijn en
dat zij de uitvoering van deze verordeningen nauwgezet zal volgen. Deze
boodschap wordt ook overgebracht in bilaterale contacten van
EU-lidstaten met Israël.
Ook het moment waarop deze verordeningen in werking treden is reden
voor zorg. Nu de Amerikaanse regering, gesteund door de EU en het
Kwartet, probeert een herstart van vredesbesprekingen te
bewerkstelligen, is het juist van belang dat beide partijen
vertrouwenwekkende maatregelen nemen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
1 Onder "Area" dient de Westelijke Jordaanoever verstaan te worden.
Ministerie van Buitenlandse Zaken