Datum 17 mei 2010 2010Z07164
kamervragen
-
Geachte voorzitter,
Hierbij antwoord ik u op vragen van het lid Van der Staaij over veerdiensten en
de daartoe verleende subsidiegelden.
1. Heeft u kennisgenomen van het rapport "De verdiensten van veerdiensten"
een uitgave van het Landelijk Veren Platform (2010)?
1. Ja.
2. Hoe beoordeelt u de conclusies en aanbevelingen van deze rapportage, in het
bijzonder als het gaat om de conclusies ten aanzien van het onvolkomen
provinciaal beleid ten aanzien van veerdiensten?
2. De decentrale overheden hebben de verantwoordelijkheden en de
bevoegdheden voor overzetveren. Zij wegen nut en noodzaak van deze
verbindingen af binnen de locale omstandigheden.
Mijn ambtsvoorganger heeft op aandringen van uw Kamer in 2006 eenmalig
een bijdrage ter beschikking gesteld aan deelnemende decentrale overheden
om de noden van overzetveren te verlichten die door omstandigheden op
investeringsgebied op achterstand waren geraakt. Zij heeft dit gedaan in de
verwachting dat vervolgens de veren die door de decentrale overheden
noodzakelijk worden geacht voor hun functie in het verkeer- en vervoerbeleid
zich met behulp van deze decentrale overheden konden handhaven.
3. Bent u bereid dit rapport mee te nemen in de door u toegezegde evaluatie
inzake de omvang en effecten van gedane investeringen in veren, mede in
relatie tot de toegekende subsidies aan de verenvloot (Brief van de minister
van V&W aan de Tweede Kamer van 23 oktober 2006)?
Wanneer zal genoemde evaluatie door u naar de Kamer worden verstuurd?
3. In samenwerking met de decentrale overheden zal een evaluatie plaatsvinden
naar de omvang en de effecten van de investering op de verlichting van de
problematiek van de veren. Het door u genoemde rapport zal ik hierbij
benutten.
Ik verwacht deze evaluatie eind dit jaar aan u te kunnen aanbieden.
a
agina 1 van 2
P
Ons kenmerk
VENW/DGMO-2010/3379
4. Hoe beoordeelt u het zorgelijke gegeven, dat verschillende provincies géén
vervolgbeleid zullen voeren ten aanzien van de veren op het moment dat de
subsidiemiddelen zijn uitgeput?
4. Ik acht het te vroeg om nu een inhoudelijke reactie te geven op deze vraag.
Ik wacht hiervoor het resultaat van de evaluatie af. Wel kan ik stellen dat ik
geen reden zie voor het wijzigen van de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen rijk en regio ten aanzien van de veren. De regio maakt binnen het
verkeer- en vervoerbeleid afwegingen op basis van locale omstandigheden en
prioriteert binnen de eigen middelen, waaronder de BDU. Ik acht het daarbij
vanzelfsprekend dat de afweging bij de ene decentrale overheid tot andere
keuzes zal leiden dan de afweging bij de andere decentrale overheid.
Aangezien door locale verschillen de functie en financieringsbehoefte van
veren verschillend zijn zie ik geen reden voor het landelijk opleggen van
normen.
5. Hoe wilt u dit ondervangen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan
met de betreffende decentrale overheden?
5. Voor deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
6. Hoe beoordeelt u het feit dat provincies zeer diverse normen (,,wildgroei)
hanteren bij het toekennen van gelden aan de veren en verschillende
provincies de ontvangen subsidiegelden zelfs in het geheel niet hebben
besteed aan de veren? Zou het scheppen van een nationaal kader voor de
besteding van de desbetreffende subsidiegelden hieraan tegemoet kunnen
komen, zoals gesuggereerd in het genoemde rapport?
6. Ook voor deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
ir. Camiel Eurlings
agina 2 van 2
P
Ministerie van Verkeer en Waterstaat