Het integriteitsbeleid van de Nederlandse politie.

19/05/2010 09:00

Het Programma Politie en Wetenschap

Wat er is en wat ertoe doet. nieuwe uitgave in de reeks Politiekunde van het Programma Politie en Wetenschap.

Integriteit staat hoog op de agenda van de Nederlandse politie; het integriteitsbeleid in de korpsen kenmerkt zich door grote inhoudelijke verscheidenheid.

Het integriteitsbeleid van de Nederlandse politie vertoont een grote mate van verscheidenheid, te beginnen bij de interpretatie van het begrip 'integriteit'. Het manifesteert zich ook in de keuze van instrumenten en gehanteerde uitvoeringsstrategieën. Veel gehanteerde instrumenten zijn dilemmatrainingen, het opstellen van codes (zoals 'code blauw') en het vaststellen van kernwaarden. De effectiviteit van deze instrumenten is evenwel niet zonder meer gegeven (er is geen 'beste koop'), maar hangt af van hun invulling. En die verschilt nogal fundamenteel in de onderzochte korpsen. Van belang is dat er een gedeelde, eenduidige visie op integriteit komt. Die kan als uitgangspunt dienen voor een betere mix van enerzijds landelijke basisafspraken over wat integriteit en integriteitsbeleid inhouden die anderzijds voldoende ruimte laten voor regionale inkleuring.

Dit zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een onderzoek naar het integriteitsbeleid bij en van de Nederlandse politie, dat in opdracht van Politie en Wetenschap is uitgevoerd door Mieke van Tankeren van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Eerder onderzoek in opdracht van P? betrof integriteitschendingen en dilemma's bij de Nederlandse politie. In deze studie staat het integriteitsbeleid centraal. De inhoud en organisatorische vormgeving van het beleid worden in kaart gebracht en beoordeeld op basis van bestaande wetenschappelijke kennis over de werking van beleidsinstrumenten en -strategieën. Er wordt een uitgebreid theoretisch overzicht gegeven van visies, instrumenten en middelen die belangrijk zijn voor effectief integriteitsbeleid. Nader ingezoomd wordt op het integriteitsbeleid van een viertal regiokorpsen: Amsterdam-Amstelland, Drenthe, Midden- en West-Brabant en Rotterdam-Rijnmond. Daarbij komen grote verschillen aan het licht zowel wat betreft de keuze van instrumenten als de wijze waarop ze worden toegepast.

Bevindingen;

De studie laat zien dat integriteit hoog op de agenda van de Nederlandse politie staat, maar dat het integriteitsbeleid zich kenmerkt door een grote inhoudelijke verscheidenheid. Dit begint al bij de interpretatie van het begrip 'integriteit' - maar één van de vier korpsen hanteert een consistente omschrijving - , maar het manifesteert zich ook in de keuze van instrumenten en gehanteerde uitvoeringsstrategieën.

Wat dit laatste betreft onderscheidt de auteur vijf 'grondvormen' van beleid, die onderling fundamenteel verschillen, onder meer wat betreft te verwachten (duurzaamheid van) effecten;


- Nadenkende vaklieden: het beleid wordt gemaakt door 'intelligente doeners' die vooral focussen op integriteitschendingen en de achterliggende oorzaken;


- De goede ouder: gaat uit van het primaat van leiderschap bij integriteitsbevordering en bewaking; een goed leider is als een ouder met voorbeeldfunctie en opvoedende en corrigerende taak;


- De lerende organisatie: gaat uit van de cultuur als voedingsbodem van integriteitschendingen; nadruk ligt op cultuurverandering, maar dat is proces van jaren waarin collectief leren centraal staat;


- Proeftuin voor ideeën: beleid ontstaat door het adopteren van goede en innovatieve ideeën om integriteit te bevorderen; centraal staat het positief motiveren tot goed gedrag;


- Minimumbeleid: blijft beperkt tot reageren op concrete integriteitschendingen en het invoeren van landelijke afspraken.

Deze verschillen zijn overigens niet één op één terug te voeren op verschillende visie op het begrip integriteit: wat het inhoudt, waardoor het wordt bedreigd en hoe het het beste kan worden geborgd en bewaakt. Dat komt weer doordat het beleid er vaak eerder was dan een duidelijke visie op integriteit.

Drie instrumenten die veel gehanteerd worden bij de korpsen zijn dilemmatrainingen, het opstellen van codes en het vaststellen van kernwaarden. Het opstellen van beroepscodes is tamelijk populair, maar elk korps doet het op zijn manier. De auteurs gewagen in dit verband van een 'boeket van codes'. De landelijk ontwikkelde 'code blauw' wordt ook lang niet door alle korpsen (van harte) omarmd.

De effectiviteit van al deze instrumenten is niet zonder meer gegeven - er is geen 'beste koop'. Het hangt sterk af van hun invulling, hun gebruik en de wijze waarop erover wordt gecommuniceerd binnen het korps. Van groot belang is wel dat het beleid 'institutioneel' wordt geborgd, met duidelijk commitment van de korpsleiding en een centraal aanspreekpunt; maar dat is lang niet overal (in even grote mate) het geval.

De auteur concludeert dat het de kunst is om een goede mix te vinden tussen enerzijds landelijke basisafspraken op basis van een gedeelde visie op integriteit en integriteitsbeleid bij de politie en anderzijds een regionale inkleuring die past bij een specifiek korps.