Europees Hof v Justitie


Gerecht van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 48/10 Luxemburg, 21 mei 2010

Arrest in gevoegde zaken T-425/04, T-444/04, T-450/04 en T-456/04 Pers en Voorlichting Frankrijk e.a. / Commissie

De steunbetuigingen van de Franse autoriteiten aan France Télécom toen de exploitant in een belangrijke crisis verkeerde, kunnen niet als staatssteun worden aangemerkt Hoewel zij France Télécom een financieel voordeel hebben verschaft, zijn dergelijke betuigingen immers niet ten laste van staatsmiddelen gekomen France Télécom SA (FT) is in 1991 opgericht als publiekrechtelijke rechtspersoon en heeft sinds 1996 de vorm van een naamloze vennootschap. FT is sinds oktober 1997 aan de beurs genoteerd. Ten tijde van de vaststelling van de beschikking van de Commissie die in deze zaak in geschil is, was FT een groep die als aanbieder van telecommunicatienetwerken en ­diensten actief was. De groep was in Frankrijk onder meer actief in de sector van de vaste telefonie en, via haar dochterondernemingen Orange, Wanadoo, en Equant, in de sectoren van de mobiele telefonie, internet, datatransmissie en andere informatiediensten. In 2002 bedroeg de deelneming van de Franse Staat in het kapitaal van FT 56,45 %.
Volgens de gepubliceerde jaarrekening over 2001 liet FT op 31 december 2001 een nettoschuld van 63,5 miljard EUR en een verlies van 8,3 miljard EUR optekenen. Op 30 juni 2002 bereikte de nettoschuld het bedrag van 69,69 miljard EUR, waarvan 48,9 miljard obligatieschulden waren die in de loop van de jaren 2003 tot en met 2005 moesten worden terugbetaald.
Gelet op de financiële situatie van FT verklaarde de Franse minister van Economische Zaken in een interview dat op 12 juli 2002 in een Franse krant werd gepubliceerd: ,, De Staat zal zich, in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, gedragen als een voorzichtige investeerder en mocht France Télécom moeilijkheden ondervinden, dan zullen wij passende maatregelen treffen. Ik herhaal dat, wanneer France Télécom financieringsproblemen mocht hebben ­ hetgeen vandaag niet het geval is ­ de Staat de nodige beslissingen zal nemen om deze problemen weg te werken". Deze verklaring werd op 13 september en 2 oktober 2002 gevolgd door andere publieke verklaringen die in hoofdzaak beoogden FT van de steun van de Franse autoriteiten te verzekeren. Op 4 december 2002 kondigde de Franse Staat aan dat hij voornemens was een aandeelhouderslening aan FT te verstrekken. Dit voornemen bestond in het openen van een kredietlijn van 9 miljard EUR in de vorm van een voorschotovereenkomst. Dit aanbod werd op 20 december 2002 aan FT gezonden. FT heeft het aanbod van een overeenkomst niet aanvaard en het is nooit ten uitvoer gelegd.
De Commissie concludeerde bij beschikking van 2 augustus 2004 dat de aandeelhouderslening die Frankrijk in december 2002 in de vorm van een kredietlijn van 9 miljard EUR aan FT had verstrekt, geplaatst in de context van de verklaringen die sinds juli 2002 waren afgelegd, staatssteun vormde die met het recht van de Unie onverenigbaar was. De Franse regering, France Télécom, Bouygues en Bouyges Télécom en AFORS Télécom hebben bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie ingesteld. www.curia.europa.eu




In zijn arrest van heden herinnert het Gerecht eraan dat opdat een maatregel als staatssteun kan worden aangemerkt, hij een financieel voordeel moet behelzen en dat dit voordeel rechtstreeks of indirect met staatsmiddelen moet zijn bekostigd. Na onderzoek van de verklaringen van de Franse autoriteiten sinds juli 2002, stelt het Gerecht vast dat deze FT een financieel voordeel hebben verschaft. Tezamen genomen hebben deze verklaringen immers een beslissende invloed gehad op de reactie van de ratingbureaus1 en deze reactie is vervolgens van doorslaggevend betekenis geweest voor de herwaardering van het imago van FT in de ogen van de investeerders en de schuldeisers en voor het gedrag van de spelers op de financiële markten die later hebben deelgenomen aan de herfinanciering van FT. Bijgevolg heeft het positieve en stabiliserende effect op de notering van FT, dat rechtstreeks uit deze verklaringen voortvloeit, noodzakelijkerwijs tot gevolg gehad dat FT een financieel voordeel is verschaft. Dit financiële voordeel is daarom nog niet met staatsmiddelen bekostigd. Omdat de sinds juli 2002 afgelegde verklaringen open, onnauwkeurig en voorwaardelijk waren, met name wat betreft de aard, de omvang en de voorwaarden van een eventuele interventie van de staat ten voordele van FT, kunnen zij niet met een staatsgarantie worden gelijkgesteld of worden uitgelegd als een onherroepelijke verbintenis om FT bepaalde financiële steun te verlenen. Een concrete, onvoorwaardelijke en onherroepelijke verbintenis van de Franse Staat om staatsmiddelen in te zetten, zou hebben verondersteld dat in deze verklaringen uitdrukkelijk zou zijn gepreciseerd welke exacte sommen zouden worden geïnvesteerd, of welke concrete schulden zouden worden gegarandeerd, of op zijn minst of dat er een vooraf vastgesteld financieel kader zou zijn, zoals een kredietlijn voor een zeker bedrag, alsook aan welke voorwaarden de steunverlening zou worden verbonden. In de sinds juli 2002 afgelegde verklaringen wordt echter op geen van deze aspecten ingegaan.
Het Gerecht merkt daarnaast op dat de Franse Staat pas bij de aankondiging van de voorgenomen aandeelhouderslening op 4 december 2002 voor het eerst uitdrukkelijk en precies ten overstaan van het publiek heeft aangegeven welke financiële bijdrage hij aan FT wilde leveren. Deze financiële bijdrage bestond in de opening van een kredietlijn van 9 miljard EUR in de vorm van een voorschotovereenkomst, welk aanbod nimmer door FT is aanvaard of ten uitvoer is gelegd. Net als de in juli 2002 afgelegde verklaringen, behelsde deze aankondiging de toekenning van een voordeel aan FT doordat zij eraan heeft bijgedragen dat het vertrouwen van de financiële markten werd versterkt en de voorwaarden voor herfinanciering van FT werden verbeterd. De Commissie heeft echter niet aangetoond dat de aankondiging, afzonderlijk beschouwd, met staatsmiddelen was bekostigd.
Het Gerecht heeft bovendien de stelling van de Commissie verworpen dat de voorgenomen aandeelhouderslening de concretisering vormde van de eerdere verklaringen van de Franse Staat, aangezien de Commissie niet had aangetoond dat de Franse Staat reeds sinds juli 2002 een dergelijke concrete financiële bijdrage had voorzien. Klaarblijkelijk heeft de Franse Staat pas in december 2002 gemeend dat de economische voorwaarden voor een dergelijke financiële bijdrage aanwezig waren. Dit verklaart waarom toen een belangrijke wending in de gang van zaken plaatsvond.
Gelet op deze wending in de gang van zaken en de logica achter de aanpak van de Franse autoriteiten in december 2002, was de Commissie niet gerechtigd een verband te leggen tussen eventuele inzet van staatsmiddelen in dit stadium en de voordelen die waren toegekend via eerdere maatregelen, namelijk de sinds juli 2002 afgelegde verklaringen. Ofschoon het de Commissie vrij staat om ter kenschetsing van een voordeel rekening te houden met alle gebeurtenissen die zijn vooraf gegaan aan en een invloed hebben gehad op de in


1 Zoals Standard & Poor's, Moody's en Fitch Ratings. www.curia.europa.eu




december 2002 door de Franse Staat genomen beslissing om FT te ondersteunen door middel van een aandeelhouderslening, is zij er dus niet in geslaagd om aan te tonen dat dit voordeel met staatsmiddelen is bekostigd.
Bijgevolg verklaart het Gerecht de beschikking van de Commissie nietig.

NOTA BENE: Tegen de beslissing van het Gerecht kan binnen een termijn van twee maanden vanaf de betekening ervan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof.

NOTA BENE: Het beroep tot nietigverklaring strekt tot nietigverklaring van met het recht van de Unie strijdige handelingen van de instellingen van de Unie. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de lidstaten, de Europese instellingen en particulieren bij het Hof van Justitie of het Gerecht een beroep tot nietigverklaring instellen. Indien het beroep gegrond is, wordt de handeling nietig verklaard. De betrokken instelling moet in voorkomend geval voorzien in de door de nietigverklaring van de handeling ontstane leemte in de regelgeving.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Gerecht niet bindt. De volledige tekst van de arresten T-425/04, T-444/04, T-450/04 en T-456/04 is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

www.curia.europa.eu