Rechtbank Amsterdam


Wrakingsverzoek in strafzaak Passage afgewezen

Amsterdam, 21 mei 2010 - De wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam concludeert dat er geen sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid bij de rechters en wijst het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge art. 513 Sv. af. Het wrakingsverzoek had betrekking op de leden van de meervoudige strafkamer die zijn belast met de behandeling van de zogenaamde "Passagezaak". In die zaak heeft de kroongetuige de rechtbank samengevat verzocht nader onderzoek te doen naar toezeggingen van het openbaar ministerie inzake getuigenbeschermingsmaatregelen en naar de volledigheid van de informatieverstrekking. Daarnaast is verzocht onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het afluisteren en gebruik van geheimhoudersgesprekken van de kroongetuige en in het kader daarvan tot het horen van een aantal getuigen over te gaan. De verdediging van de verdachte heeft de verzoeken van de kroongetuige ondersteund en heeft een aantal zelfstandige verzoeken gedaan.

De rechtbank heeft bij beslissing van 27 april 2010 deze verzoeken van de verdediging afgewezen (LJN: BM2493).

Het verzoek tot wraking berust samengevat op de gedachte dat er geen scherpe scheidslijn tussen de OM-deal en het beveiligingstraject (het TGB-traject) valt te trekken. Op het moment dat het openbaar ministerie voor de rechtmatigheid van de OM-deal relevante feiten onderbrengt bij het TGB-traject, ontneemt het openbaar ministerie het voor toetsing noodzakelijk zicht aan de rechtbank. Verzoeker stelt dat de rechtbank op dit punt in haar beslissing onvoldoende acht heeft geslagen op de zogenaamde eerlijkheidsnotie zoals die volgt uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake verwerking van het eerlijkheidsrisico en herstel daarvan. Daarnaast is verzoeker van mening dat de rechtbank zich impliciet heeft uitgesproken over het waarheidsgehalte van de verklaringen van de kroongetuige. Verzoeker stelt dat op grond hiervan een verweer leidend tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bij voorbaat nutteloos zal zijn. De rechtbank is vooruitgelopen op de inhoud van nog af te leggen getuigenverklaringen. De rechtbank heeft aangegeven bij einduitspraak finaal te beslissen over de rechtmatigheid van de OM-deal. Gelet op de aangevoerde feiten en omstandigheden weet verzoeker nu al dat tot rechtmatigheid geconcludeerd zal worden.

De wrakingskamer concludeert dat er geen sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid bij de rechters. De door de rechtbank genomen beslissingen, ook als deze beslissingen in het nadeel van de verzoeker uitvallen en zelfs als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, zijn op zichzelf beschouwd geen grond voor het oordeel dat de betrokken rechters vooringenomen zijn jegens verzoeker of dat zij die schijn hebben gewekt. De juistheid van de door de rechtbank genomen beslissingen staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Het is de taak van de wrakingskamer om te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden. Dat laatste kan - nu verzoeker zelf geen andere feiten of omstandigheden heeft genoemd die zijn vrees zouden rechtvaardigen - naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechters één of meer beslissingen hebben genomen die zo onbegrijpelijk zijn, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing(en) door vooringenomenheid van de rechters is/zijn ingegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan geen sprake.

LJ Nummer

BM5302

Zie het origineel
Bron: Rechtbank Amsterdam Datum actualiteit: 21 mei 2010 Naar boven