beantwoording vragen schriftelijk overleg over MFS II d.d. 20 mei 2010
Kamerbrief inzake beantwoording vragen schriftelijk overleg over MFS II d.d.
20 mei 2010
Kamerbrief | 27 mei 2010
Met verwijzing naar het verslag van Schriftelijk Overleg van de vaste
commissie voor Buitenlandse Zaken vastgesteld op 20 mei gaan uw Kamer
hierbij de antwoorden toe op de inbreng van de fracties.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken op de schriftelijke
inbrengen van de Kamer naar aanleiding van het schriftelijk overleg
over Subsidieverstrekkingen Medefinancieringsstelsel II (MFS II) d.d.
20 mei.
Alvorens in te gaan op specifieke vragen en opmerkingen van de
verschillende fracties over het MFS II-proces maak ik graag eerst een
aantal algemene opmerkingen.
De overkoepelende doelstelling van het MFS II bestaat uit het leveren
van een bijdrage aan de opbouw en de versterking van het
maatschappelijk middenveld in het Zuiden als bouwsteen voor structurele
armoedevermindering. Deze versterking kan middels een breed scala aan
activiteiten worden bereikt. Het staat aanvragers, zolang zij binnen de
termen blijven van het subsidiebeleidskader, vrij de thema's te kiezen
waarop zij willen werken. Er is bij het MFS II, net als bij MFS I,
weloverwogen niet gestuurd op thema's, maar op kwaliteit. Alle
aanvragers moeten voldoen aan minimale kwaliteitseisen op ieder van de
toetsen.
Die toetsing is naar mijn mening zorgvuldig verlopen. Ik word in die
mening bevestigd door het rapport van de externe adviescommissie die,
onder leiding van de heer Wim Deetman, het beoordelingsproces aan een
onafhankelijk oordeel heeft onderworpen. De adviescommissie stelt "dat
de ambtelijke beoordeling zorgvuldig en grondig is geschied". De
commissie constateert tevens een hoge mate van consistentie tussen en
binnen de beoordelingen, én tussen de beoordelingen en achterliggende
(beleids)documenten. Ook is de beoordeling, voor zover de commissie
heeft kunnen constateren, objectief verlopen. Dit blijkt ook uit de
bevestiging door de adviescommissie van de uitkomsten van 42 van de 43
individuele individuele beoordelingsrapporten.
Het is inderdaad betreurenswaardig dat voorstellen van (allianties van)
organisaties die in het verleden hebben bewezen een belangrijke
bijdrage te kunnen leveren aan ontwikkelingssamenwerking niet door de
selectie zijn gekomen. Zoals ik u in mijn brief van 23 april uiteen heb
gezet, betekent dat gelukkig slechts bij hoge uitzondering dat een
belangrijk beleidsthema helemaal buiten de boot valt.
In de bezwaarprocedure krijgen de betrokken organisaties bovendien nog
uitgebreid de gelegenheid op de afwijzingsgronden in te gaan. Vanuit
het ministerie zal zorgvuldig naar de ingediende bezwaren worden
gekeken. Bij alle ingediende bezwaren zal echter dezelfde procedure
worden toegepast. Er is geen voorkeursbehandeling voor voorstellen die
thematisch aansluiten bij mijn beleidsprioriteiten
Het leeuwendeel van de opmerkingen van de Adviescommissie op de door
haar beoordeelde voorlopige uitkomst van het beoordelingsproces, heb ik
gebruikt om deze voorlopige beoordeling van aanvragen te preciseren en
waar nodig te corrigeren.
Op de u bekende definitieve uitkomst van de eerste fase van beoordeling
is slechts een beperkt aantal opmerkingen van de Adviescommissie nog
van toepassing. Op die opmerkingen ga ik hieronder specifieker in.
Alle fracties komen terug op de opmerkingen van de Externe
Adviescommissie aangaande een "wellicht te strenge beoordeling" van de
beknopte voorsteltoets. In mijn brief van 23 april gaf ik al aan dat
slechts 5 van de 43 aanvragen uitsluitend op een onvoldoende score bij
de beknopte voorsteltoets werden afgewezen. Ik acht dat niet een
buitengewoon groot percentage, en ik ben het dan ook niet eens met de
gedachte dat deze toets "te streng" is geweest, maar hier zal bij de
bezwaren nader naar gekeken worden.
De beknopte voorsteltoets heeft mij in staat gesteld slecht doordachte
voorstellen al in dit stadium af te wijzen. Alleen zo kan
bewerkstelligd worden dat uiteindelijk alleen de beste voorstellen een
allocatie uit de beschikbare 2,125 miljard euro krijgen.
Ik ben dan ook niet van mening dat de beknopte voorsteltoets buiten
beschouwing gelaten zou moeten worden. Dat zou ook onrechtvaardig zijn
ten opzichte van die aanvragers die wel een kwalitatief goed voorstel
hebben ingediend en die nu in de tweede fase beoordeeld zullen worden
op een uitgebreid programmavoorstel.
Meerdere fracties hebben gevraagd naar de tijdslijnen die voor in het
gelijk gestelde bezwaarden zullen gelden aangaande het indienen van een
uitgebreid voorstel voor de tweede fase van beoordeling. Ik garandeer
dat wanneer na een bezwaar- of beroepsprocedure blijkt dat aanvragers
toch hadden moeten worden doorgelaten naar fase 2, zij volledig de
gelegenheid krijgen een voorstel voor fase 2 in te dienen. Dit houdt in
dat zij, nadat hun bezwaar of beroep is gehonoreerd, binnen drie
maanden een uitgebreid voorstel mogen indienen. Ook hier streef ik naar
een zo snel mogelijke afhandeling.
Enkele fracties hebben gevraagd naar het inzetten van de zogenoemde
bandbreedte. Het subsidieplafond van EUR 425 miljoen per jaar kan
worden verhoogd met maximaal EUR 75 miljoen per jaar indien de
kwaliteit van de voorstellen hiertoe aanleiding geeft. Op dit
specifieke moment in het beoordelingsproces, waarin de definitieve
voorstellen van de vooralsnog 20 allianties die door de eerste fase
kwamen, nog niet eens binnen zijn, vind ik het nog te vroeg om over de
uiteindelijke kwaliteit van de voorstellen een oordeel te vellen. Ik
zal dus pas een besluit nemen nadat de voorstellen in fase 2 zijn
beoordeeld. Daarbij spelen budgettaire overwegingen in de uiteindelijke
afweging, zoals bij elke beleidsbeslissing een rol.
Vragen per fractie
In antwoord op de vragen van de fractie van het CDA over het afvallen
van de aanvraag van de migrantenorganisaties kan ik u zeggen dat het
doel om migranten en migrantenorganisaties te betrekken bij het
ontwikkelingsbeleid onveranderd is. Het streven is dat
migrantenorganisaties volwaardig partners worden in de uitvoering van
ontwikkelingssamenwerking. De organisaties krijgen echter geen aparte
status in mijn beleid. Om migrantenorganisaties bij te staan bij de
versterking van hun deskundigheid zet ik in op capaciteitsopbouw. Een
daartoe dienend professionaliseringstraject is in maart 2010 afgerond.
Aan dit traject hebben 30 organisaties deelgenomen.
Op basis van de positieve resultaten inventariseer ik op dit moment hoe
ik een vervolg aan dit traject kan geven. Ideeën zijn om méér
organisaties deel te laten nemen en om een traject te ontwikkelen voor
migrantenorganisaties die al op een hoger niveau werken, maar ook een
steuntje in de rug verdienen.
De fractie van het CDA heeft ook gevraagd of ik het met deze fractie
eens ben dat effectiviteit voorop dient te staan en niet een ondergrens
aan de besteding per land, die voor kleine, gespecialiseerde
organisaties nadelig zou zijn.
In eerder overleg met de Kamer is uitgebreid stil gestaan bij de
verplichte ondergrenzen, en de redenen waarvoor deze in het kader van
de MFS II- subsidieregeling noodzakelijk worden geacht. Het is niet zo
dat een simpele keus tussen ondergrens of effectiviteit kan worden
gemaakt. De reden voor het hanteren van ondergrenzen voor bestedingen
per land is gelegen in de wens om een bepaalde mate van impact te
bewerkstelligen middels de voorziene interventies. Interventies die
niet kunnen voldoen aan de ondergrenzen passen niet binnen het MFS II.
Deze ondergrenzen bevorderen tevens de samenwerking en gaan
versnippering tegen: vooral organisaties die traditioneel op kleinere
schaal opereren (bijvoorbeeld vanwege de aard van hun thema) werden zo
aangemoedigd om door middel van samenwerking met anderen toch voor een
MFS II-subsidie te kwalificeren. De Tweede Kamer heeft al eerder
gesproken over de kansen van kleinere, meer gespecialiseerde
organisaties om aan deze criteria te voldoen. Op basis daarvan is de
ondergrens van bestedingen per land per jaar verlaagd van EUR 500.000
naar EUR 250.000 en later nog verder naar EUR 200.000 voor programma's
die niet gericht zijn op directe armoedebestrijding.
Dat organisaties die zich toeleggen op meer specialistische onderwerpen
geen kans hebben gehad mee te doen aan MFS II bestrijd ik dan ook. Een
goed deel van de organisaties die in de tweede fase van de beoordeling
een uitgebreid voorstel zullen indienen begeeft zich evenzeer op
specialistische terreinen als sommige van de nu afgewezen aanvragers.
Het stellen van voorwaarden aan toekenning van een MFS II-subsidie mag
niet worden geïnterpreteerd als het uitsluiten van enige specifiek
categorie van organisaties.
De CDA-fractie vraagt voorts naar de redenen voor het afvallen van zes
aanvragen op drempelcriterium 2. Dit drempelcriterium vereist dat
"aanvrager(s) zich inzet(ten) voor structurele armoedebestrijding in
DAC-landen door ondersteuning van particuliere organisaties in deze
landen". Deze tekst gaat rechtstreeks terug op de overkoepelende MFS
II-doelstelling "het versterken van een divers en op de lokale situatie
toegesneden maatschappelijk middenveld" (zie "Beleidsregels en
Subsidieplafond Medefinancieringsstelsel II", Staatscourant van 31 juli
2009). Bij de meeste van de op dit drempelcriterium afgevallen
aanvragen was geen sprake van een daadwerkelijk zuidelijke
partnerorganisatie, en daardoor van een aantoonbare versterking van het
maatschappelijk middenveld in betrokken landen.
Gezien de bovengenoemde overkoepelende MFS II-doelstelling ligt het in
de rede dat de versterking van maatschappelijke organisaties in
ontwikkelingslanden wordt bewerkstelligd door programma's en
activiteiten die daadwerkelijk in deze landen worden uitgevoerd. In het
subsidiebeleidskader van 31 juli 2009 is dan ook geen sprake van de
subsidieerbaarheid van "mondiale programma's". Desalniettemin werd naar
aanleiding van verzoeken van maatschappelijke organisaties in het
aanvraagstramien voor MFS II de mogelijkheid niet uitgesloten dat
mondiale programma's die een landenfocus ontberen voor een MFS
II-subsidie in aanmerking kunnen komen. Wanneer aangetoond wordt dat
sprake is van een werkelijk mondiaal programma (b.v. uitsluitend
advocacy van algemene aard) zijn de ondergrenzen die voor
landenprogramma's zijn vereist niet van toepassing. De bewijslast werd
middels de toelichting in het aanvraagstramien bij de aanvrager(s)
gelegd. In het beoordelingsproces is gebleken dat in meerdere gevallen
deze onderbouwing niet, of niet overtuigend werd geleverd. Zo bleken
bijvoorbeeld voorgestelde programma's wel aan een land of regio toe te
rekenen waarbij niet voldaan werd aan de gestelde ondergrenzen. Als
gevolg daarvan zijn betrokken aanvragen op basis van drempelcriterium
10 afgewezen.
Op de vraag naar het aantal ingediende bezwaren kan ik de CDA-fractie
meedelen dat 20 van de 23 afgewezen aanvragers bezwaar hebben gemaakt
bij het ministerie. Inmiddels is gestart met hoorzittingen waarbij ze
de kans krijgen hun bezwaar toe te lichten. De eerste twee
hoorzittingen hebben plaatsgehad op 17 en 20 mei en drie anderen staan
inmiddels gepland. In overleg met de bezwaarmaker wordt een datum voor
een hoorzitting gepland; dit gebeurt op volgorde van binnenkomst van de
bezwaarschriften en is afhankelijk van de beschikbaarheid van een
hoorcommissie. Een inschatting van het moment waarop besluiten op de
bezwaren kunnen worden genomen valt niet te geven. Dit zal per geval
beoordeeld moeten worden. Het ministerie streeft er uiteraard naar de
bezwaarprocedure zo snel mogelijk af te wikkelen.
De fractie van de PvdA vraagt waarom ik de verslagen van de
bijeenkomsten van de Externe Adviescommissie niet met mijn brief van 23
april heb meegezonden. Nadat de commissie op mijn verzoek zelf haar
bevindingen had samengevat, ging ik er inderdaad van uit dat deze
Algemene Opmerkingen voor de fracties voldoende inzicht zouden bieden
in de overwegingen van de commissie. Toen dat niet zo bleek te zijn,
heb ik u op 17 mei alsnog de bijbehorende deelverslagen toegezonden.
Daarbij teken ik aan dat de twee verslagen die ik als bijlage bij de
brief aan Partos openbaar maakte van annexen zijn ontdaan, om te
voorkomen dat de belangen van individuele aanvragers worden geschaad.
Anders dan de PvdA-fractie stelt, is tijdens het AO met de Kamer van 20
mei 2009 en het daarop volgende VAO van 18 juni 2009 geen toezegging
gedaan dat thema's in de beoordeling zouden worden meegewogen. Dat
neemt niet weg dat er bij de beoordeling van de voorsteltoets 2 punten
(van de in totaal 25 punten) konden worden toegekend aan organisaties
die een voorstel indienden gericht op de beleidsintensiveringen: Groei
en gelijke verdeling, gelijke rechten en kansen voor vrouwen,
veiligheid en ontwikkeling, en duurzaamheid, klimaat en energie. Zo is
ook uitvoering gegeven aan de motie nr. 4 van het Lid Peters van 18
juni 2009 (kamerstuk 31 933), waarin wordt verzocht om een meer
prominente plaats voor klimaat in het nieuwe MFS.
De PvdA-fractie vraagt voorts om een overzicht van de (meerjaren)
bestedingen via het multilaterale kanaal voor de thema's die buiten het
MFS (dreigen te) vallen. Zoals in mijn brief van 23 april al
toegelicht, vallen uiteindelijk alleen de thema's landbouw, livelihoods
& ecosystems en energie buiten het MFS II, ook omdat er op deze thema's
weinig aanvragen waren. De multilaterale bestedingen op deze thema's
bedroegen in 2009 EUR 86 miljoen.
In antwoord op vragen van de fractie van de SP over de openbaarheid van
indicatoren hecht ik er aan nog eens te benadrukken dat deze een intern
hulpmiddel zijn voor beoordelaars en beogen zeker te stellen dat het
werk van beoordelaars onderling consistent blijft. Een intern
instrument ter vergroting van de consistentie onder beoordelaars is dan
ook naar mijn mening echt iets anders dan een criterium waaraan een MFS
II-aanvrager dient te voldoen. Deze indicatoren zijn voorafgaand aan
het beoordelingsproces niet openbaar gemaakt, hetgeen bij
tenderprocedures ook niet gebruikelijk is. Overigens is de lijst met de
gebruikte indicatoren eind maart aan alle betrokken organisaties
toegezonden, tegelijkertijd met het beoordelingsformulier en de
beschikkingsbrief. Ik stuur de lijst met indicatoren als bijlage mee.
De fractie van de VVD vraagt aandacht voor de opmerking van de externe
adviescommissie dat Zuidelijke maatschappelijke organisaties niet zelf
een aanvraag voor MFS II kunnen indienen. Ik wijs er op dat ik me
hierbij heb gehouden aan de wens van de Tweede Kamer alleen Nederlandse
rechtspersonen in aanmerking te laten komen voor subsidieverlening.
Hieraan liggen ook beheersmatige overwegingen ten grondslag, zowel in
de aanvraagprocedure als bij controle op de verantwoording. Zuidelijke
organisaties kunnen bij het MFS II wel de rol van samenwerkingspartner
vervullen. Ook kunnen Zuidelijke organisaties rechtstreeks financiering
krijgen via Nederlandse ambassades ter plaatse (directe financiering).
De fractie van de VVD vraagt ook naar de weging van de kwaliteit van de
financiële administratie en administratieve verantwoording. Ik ben van
mening dat de organisatietoets, die geheel en al op deze categorie van
criteria is gericht, die kwaliteit voldoende heeft meegewogen.
Tenslotte wijst de fractie van de VVD op de aanbeveling van de
commissie om alle overwegingen die een rol hebben gespeeld bij de
beoordeling van de diverse aanvragen en alle bijbehorende documenten en
rapportages openbaar te maken. Ik heb die aanbeveling overgenomen. Nog
niet openbaar zijn slechts de individuele beoordelingsrapporten waarvan
de inhoud de nog lopende tenderprocedure zou kunnen doorkruisen.
Met dat al kan ik de constatering van de VVD-fractie dat afstand
genomen dient te worden van de wijze waarop de ambtelijke beoordeling
heeft plaats gevonden niet delen, en zal ik aan het verzoek de
beoordeling over te doen niet voldoen.
De fractie van D66, tenslotte, vraagt, net als andere fracties, naar de
toekomst van de financiering van HIV/AIDS-bestrijding.
Zoals ik in mijn brief van 23 april al meldde is met de afwijzing van
het consortium de HIV/AIDS-bestrijding niet uit het MFS verdwenen. Ook
organisaties die zich wel voor fase II kwalificeerden zijn op dit
terrein actief. Het grootste deel van de Nederlandse HIV/Aids
financiering loopt niet via het MFS, maar via UNAIDS en het Global Fund
(GFATM). UNAIDS is een belangrijke organisatie voor internationale
bewustwording en het ondersteunen van beleidsontwikkeling op
landenniveau. Ongeveer 60% van de financiering van het GFATM gaat naar
aidsbestrijding. Daarnaast wordt in de partnerlanden met name via steun
aan de gezondheidssector bijgedragen aan aidsbestrijding en in een
aantal landen aan social protection. In Zuidelijk Afrika steunt
Nederland een regionaal programma dat zich met name richt op social
marketing van condooms, onderzoek en directe dienstverlening in het
kader van aidsbestrijding.
Dit alles neemt niet weg dat ik, net als de desbetreffende fracties,
teleurgesteld ben dat de subsidieaanvraag van het International
HIV/Aids Consortium niet kon worden gehonoreerd. Ik ben op de hoogte
van de uitstekende reputatie van Nederlandse
aidsbestrijdingsorganisaties bij organisaties als UNAIDS en het Global
Fund en onderschrijf ook de waardering die de WRR uitspreekt voor het
Nederlandse aidsbeleid.
Het door het consortium ingediende voorstel was echter van onvoldoende
kwaliteit en moest daarom helaas worden afgewezen.
>
Pagina 6 van 6
Ministerie van Buitenlandse Zaken