Hoge Raad der Nederlanden

Nederlandse straf van voormalig RAF lid niet verjaard

De kern van de uitspraak van de Hoge Raad is dat het recht tot uitvoering van de gevangenisstraf van 20 jaar, die de rechtbank Utrecht op 22 december 1977 aan F. heeft opgelegd, niet is verjaard.

F. was lid van de Rote Armee Fraktion. Op 20 december 1977 werd hij door de rechtbank Utrecht tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens het in Utrecht doodschieten van een politieagent en het zwaar verwonden van een andere politieagent. Op verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) werd F. op 17 oktober 1978 door Nederland tijdelijk uitgeleverd aan Duitsland ten einde hem daar te berechten. Die berechting resulteerde op 31 juli 1980 in een levenslange gevangenisstraf, opgelegd door het Oberlandesgericht in Stuttgart. Op 3 augustus 1981 werd de tijdelijke uitlevering van F. omgezet in een definitieve uitlevering, zodat de BRD niet langer verplicht was hem aan de Nederlandse Justitie ter beschikking te stellen. F. onderging in Duitsland de levenslange gevangenisstraf, maar werd op 13 november 2000 door de Duitse autoriteiten vervroegd in vrijheid gesteld.
Het Nederlandse openbaar ministerie heeft in juli 2005 aan de Duitse autoriteiten verzocht om de tenuitvoerlegging van de in Nederland opgelegde gevangenisstraf over te nemen.

Procedure bij rechtbank en hof
In een civiele procedure tegen de Staat vorderde F. dat voor recht wordt verklaard dat de gevangenisstraf van 20 jaar die hem op 20 december 1977 was opgelegd niet meer tenuitvoergelegd kan worden. Volgens F. is de verjaringstermijn van die straf, die op 14 april 1978 aanving en 24 jaar bedraagt, op 14 april 2002 verlopen. De rechtbank Den Haag heeft op 31 mei 2006 (LJN AX6519) de vordering afgewezen.
In hoger beroep heeft het hof Den Haag op 24 maart 2009 (LJN BH8943) het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Volgens het hof is de bevoegdheid tot executie van de in Nederland opgelegde straf niet verjaard: de verjaringstermijn liep niet door tijdens de periode dat F. in Duitsland zijn door de Duitse rechter opgelegde gevangenisstraf onderging.

Procedure bij de Hoge Raad
F. heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof Den Haag. Hij is het niet eens met het oordeel van het hof dat oordeelde dat de bevoegdheid tot tenuitvoerleging van de in Nederland opgelegde straf niet verjaard is. Zijn advocaat in cassatie is mr. A.H.M. van den Steenhoven in Den Haag. Voor de Staat treedt als advocaat op mr. G. Snijders in Den Haag. Advocaat-Generaal F. F. Langemeijer heeft op 26 februari 2010 de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep te verwerpen.

Uitspraak van de Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad is het recht tot uitvoering van de in Nederland opgelegde straf van 20 jaar niet verjaard. De termijn van de executieverjaring loopt niet door zolang iemand uit anderen hoofde rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Het maakt niet uit of die vrijheidsbeneming berust op een beslissing van een Nederlandse of een buitenlandse rechter. Het cassatieberoep wordt verworpen.

Gevolgen van deze uitspraak
De Staat mag in het kader van de executie van de in Nederland opgelegde gevangenisstraf van 20 jaar aan de Duitse autoriteiten verzoeken dat zij de tenuitvoerlegging van die straf overnemen.

Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 4 juni 2010. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.

Persraadsheer jhr. mr. B.C. de Savornin Lohman is op vrijdag 4 juni van 12.00 tot 14.00 uur (via onderstaand telefoonnummer) bereikbaar voor het geven van een toelichting.

Den Haag, 4 juni 2010
mw. mr. E. Hartogs griffier
tel. 070 - 3611236

LJ Nummer

BL6287

Zie het origineel

Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 4 juni 2010 Naar boven