Raad voor de Journalistiek

Uitspraken vastgesteld d.d. 14 juni 2010
door mw. mr. H. Troostwijk, voorzitter, H. Blanken, T.R. Harkema, mw. drs. M.G.N. Mathot en mw. J.G.T.M. Wartenbergh, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en H. Osinga, adjunct-secretaris.

X / De Stentor
Uitspraak: ongegrond
Klager is secretaris van de Stichting Mobiliteit en Milieu Noordveen die ten behoeve van de verbetering van de plaatselijke leefomgeving te Zutphen is opgericht. Naar aanleiding van een nieuwsbrief van de gemeente Zutphen heeft klager namens de Stichting een e-mail aan de gemeente gestuurd, waarin hij een vergelijking heeft gemaakt met nazi-praktijken. Naar aanleiding van dit bericht heeft de gemeente Zutphen besloten de contacten met de Stichting te verbreken. Vervolgens is in De Stentor/Zutphens Dagblad het artikel "Gemeente woedend over brief Noordveen" met de onderkop "Stichting beticht wethouder van `nazi-praktijken'" verschenen. Dit artikel, waarin klager wordt genoemd, is tevens op de website van De Stentor gepubliceerd. Bij het artikel is een bericht geplaatst onder de kop "Voorzitter: ik zou dit nooit schrijven" met de onderkop "Stichting: gemeente kan deur niet dichtgooien; ze overtreedt de wet", waarin de voorzitter van de Stichting aan het woord is gelaten. Kern van de klacht is dat verweerder de berichtgeving niet tweezijdig heeft gecontroleerd, ten onrechte geen wederhoor heeft toegepast en klagers privacy onnodig heeft geschaad.
De Raad acht van belang dat klager de bewuste e-mail aan de gemeente heeft verstuurd in zijn hoedanigheid van secretaris van de Stichting Mobiliteit en Milieu Noordveen. Klager had zich bij de verzending van zijn e-mail kunnen en moeten realiseren dat de - ook naar het oordeel van klager - provocerende inhoud ervan mogelijk naar buiten zou komen. Enige onjuistheid of onzorgvuldigheid in de berichtgeving waartoe de e-mail heeft geleid, is niet aannemelijk gemaakt. Het feit dat klager het e-mailbericht heeft verstuurd als secretaris van de Stichting brengt tevens mee dat het toepassen van wederhoor bij de voorzitter van de Stichting in beginsel voldoende is. Dit wederhoor is toegepast en in de berichtgeving verwerkt. Bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn in dit geval klager om een persoonlijke reactie te vragen, zijn niet gebleken. (zie punt 2.3.1. van de Leidraad van de Raad)
De Raad meent voorts dat klagers privacy niet verder is aangetast dan in het kader van de berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk was. Klager heeft zijn e-mail immers gestuurd als secretaris van de Stichting. De vermelding van dit feit, waarbij klager is genoemd, is journalistiek relevant en niet ontoelaatbaar. Dat dit klager niet welgevallig is, kan daaraan niet afdoen. (zie punt 2.4.1. van de Leidraad)
Ten slotte overweegt de Raad dat het publieke belang van zo volledig mogelijke, betrouwbare archieven waarvan de inhoud niet kan worden gewijzigd, in beginsel zwaarder weegt dan het belang dat personen kunnen hebben bij het verwijderen of anonimiseren van gearchiveerde artikelen. (zie punt 2.2.8. van de Leidraad) In aanmerking genomen hetgeen hiervoor ten aanzien van de privacy van klager is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het publieke belang in dit geval dient te wijken voor het privébelang van klager. Trefwoorden:

· Journalistieke werkwijze: hoor en wederhoor
· Privacy: vermelding persoonlijke gegevens
· Feitenweergave: onjuiste berichtgeving
· Aard van de publicatie: archivering Publicatie op www.rvdj.nl/2010/23

Stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid-Nederland (SIN-NL) / R. Steenhorst en De Telegraaf
Uitspraak: ongegrond
De klacht betreft het artikel "Artsen aan de schandpaal", dat gaat over medische zwarte lijsten. Daarbij is een uitsnede van de website van klaagster geplaatst, waarop de naam van klaagster is te zien. Klaagster heeft allereerst een verzoek tot wraking ingediend en aan de leden van de Raad verzocht de vraag te beantwoorden of een van hen in eerste of tweede graad of relationeel is gelieerd aan artsen, en zo ja: wie en op welke wijze. Verder heeft klaagster aan de leden van de Raad verzocht de vraag te beantwoorden of een van hen financiële belangen heeft met onderdelen van de medische sector, en zo ja: hoe en sinds wanneer. Ter zitting heeft de voorzitter van de Raad aan klaagster meegedeeld dat haar vragen niet zullen worden beantwoord, nu het in de onderhavige procedure niet gaat om een beoordeling van medische zaken. Klaagster heeft vervolgens specifiek verzocht om wraking van raadslid mw. drs. M.G.N. Mathot wegens mogelijke familiaire banden met artsen. Klaagster heeft voorts specifiek verzocht om wraking van raadslid H. Blanken als adjunct-hoofdredacteur van Dagblad van het Noorden. De Raad heeft het verzoek om wraking afgewezen en daartoe het volgende overwogen. Dat een raadslid werkzaam is voor een medium waartegen weliswaar de klacht niet is gericht, maar dat wel eerder over klager heeft bericht, is onvoldoende om partijdigheid aan te nemen. Bijkomende feiten en omstandigheden kunnen dit anders maken. Gelet op hetgeen klaagster ter zake heeft aangevoerd is, naar het oordeel van de niet-gewraakte Raadsleden, niet gebleken van bijkomende feiten en omstandigheden, die tot vooringenomenheid en partijdigheid van de heer Blanken zouden kunnen leiden. Voorts is de omstandigheid dat mevrouw Mathot wellicht familiaire banden heeft met artsen, onvoldoende om partijdigheid aan te nemen, nu het hier niet gaat om de beoordeling van medische zaken. Niet is gebleken van bijkomende feiten en omstandigheden die tot vooringenomenheid en partijdigheid van mevrouw Mathot zouden kunnen leiden. De klacht is vervolgens inhoudelijk behandeld.
De Raad acht van belang dat klaagster met het maken van haar websites zelf de publiciteit heeft gezocht en zich kwetsbaar heeft gemaakt voor kritiek op haar handelwijze. Klaagster lijkt uit het oog te verliezen dat over (de effecten van) publicaties als de hare nu eenmaal, ook onder `deskundigen', zeer verschillend wordt gedacht. Het stond verweerders vrij om artsen te laten reageren op de publicaties van klaagster. Daarbij komt dat in het artikel weliswaar negatieve kwalificaties over het fenomeen zwarte lijsten worden geuit, maar dat slechts sprake is van een indirect verband met klaagster. De aanwezigheid van een (relatief kleine) afbeelding van de website van klaagster dient slechts als illustratie. Verweerders hebben - hoewel zij hebben gekozen voor een voor klaagster onwelgevallige invalshoek - voldoende evenwichtig over de kwestie bericht en daarbij voldoende onderscheid gemaakt tussen feiten en beweringen. Voorts is gebleken dat verweerders in een eerdere publicatie wel degelijk vanuit een andere invalshoek aandacht aan medische fouten hebben besteed. Van structurele eenzijdige berichtgeving over dit onderwerp door verweerders is dan ook geen sprake. (zie punten 1.1. en 1.4. van de Leidraad van de Raad en vgl. RvdJ 2010/11)
Het nalaten van wederhoor is in dit geval niet journalistiek onzorgvuldig. Dat wederhoor waarschijnlijk tot een vollediger beeld van de beweegredenen en doelstellingen van klaagster zou hebben geleid en dat verweerders dus in zoverre een journalistieke kans hebben gemist, leidt niet tot een ander oordeel.
Trefwoorden:

· Journalistieke werkwijze: hoor en wederhoor
· Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze berichtgeving
· Procedure: wraking
Publicatie op www.rvdj.nl/2010/24

---