NEN


Bepaling van laagdikte van coating

vrijdag 18 juni 2010, 09:50

Er bestaat een aantal normen die de bepaling van de laagdikte van een coating op een stalen ondergrond bepalen, maar het is niet altijd even duidelijk wanneer welke norm moet worden toegepast.

De basis voor de laagdiktebepaling wordt gelegd in NEN-EN-ISO 12944-5 'Verven en vernissen - Bescherming van staalconstructies tegen corrosie door middel van verfsystemen - Deel 5: Beschermende verfsystemen'. In hoofdstuk 5.4 'Dikte van de droge laag' wordt aangegeven dat de methode en procedure voor de bepaling van de dikte van de gladde en gegalvaniseerde oppervlakken wordt gedaan conform ISO 2808 en voor de droge laag op ruwe oppervlakken wordt uitgegaan van ISO 19840.

Laagdikten
Voor laagdiktebepaling op 'gladde' ondergronden wordt gebruikt gemaakt van NEN-EN-ISO 2808 'Verven en vernissen - Bepaling van de laagdikte'. Deze norm beschrijft alle mogelijke meetmethoden, meetprincipes en instrumenten om laagdiktes van organische deklagen te meten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'natte laagdikte' (van de nog niet doorgedroogde/uitgeharde verflaag), 'droge laagdikte' (uitgeharde verflaag) en de ongecurede 'poederlaag' (de dikte van de elektrostatisch aangebrachte poedercoating vóór het uitharden in de moffeloven). In deze norm worden geen criteria voor monstername en acceptatie genoemd en er wordt uitgegaan van gladde oppervlakken.

Corrosiebescherming
Voor laagdiktebepaling van organische deklagen op 'ruwe' oppervlakken wordt gebruik gemaakt van NEN-EN-ISO 19840 'Verven en vernissen - Corrosiebescherming van staalconstructies door beschermende verfsystemen op - Meetmethode en aanvaardingscriteria voor de droge laagdikte op ruwe oppervlakken'. Bij deze norm gaat het vooral om gestraalde staaloppervlakken, zoals constructies, tanks, etcetera, waarbij sprake is van een bepaalde - vaak voorgeschreven - ruwheid van het oppervlak.
Voor de beschermende werking van een verfsysteem is de laagdikte van belang. Er kan echter een groot verschil zijn in de werkelijke laagdikte en de gemeten laagdikte, als gevolg van het verschil in top-dal van de ruwe ondergrond. Dat verschil kan al gauw richting 50 µm gaan en is dus van grote invloed op de beschermende werking van het verfsysteem.
In deze norm ligt de nadruk op monstername en interpretatie van de meetwaarden en worden ook de acceptatiecriteria gegeven, waarbij wordt uitgegaan van een ruwe ondergrond.