SGP


SGP: verplicht gemengde scholen mislukt

Het verplicht mengen van scholen blijkt niet goed voor de onderwijsprestaties. Om die reden moet afgezien worden van het streven om zo veel mogelijk leerlingen te âmengenâ. Dat stelt SGP-kamerlid Dijkgraaf in zijn eerste serie schriftelijke vragen aan de regering.

Dijkgraaf, zelf een âonderwijsmanâ, baseert zich in zijn vragen aan de regering op onderzoek van de bekende onderwijssocioloog Jaap Dronkers. Uit dat breed opgezette, internationale onderzoek komt duidelijk naar voren dat autochtone én allochtone kinderen duidelijk slechter scoren op gemengde scholen. Wie betere onderwijsprestaties wil, moet daarom af van de idee dat leerlingen gemengd moeten worden, aldus Dijkgraaf.

De SGPâer wil dat de Onderwijsinspectie een andere, âeerlijke en objectieve systematiekâ gaat hanteren om leerresultaten van leerlingen te meten. De systematiek moet beter corrigeren voor etnische en sociale achtergronden. Nu worden nogal eens scholen onterecht als zwak of juist als goed gekwalificeerd omdat onvoldoende rekening gehouden wordt met verschillen in leerlingpopulatie.

Een betere correctie voor verschillen in achtergronden is cruciaal nu de bekostiging van scholen afhangt van de voor achtergronden gecorrigeerde onderwijsprestaties. Dijkgraaf roept het Ministerie van Onderwijs op om hier meer oog voor te hebben. Zo niet, dan staat de rechtszekerheid van de bekostiging ter discussie.
---

Schriftelijke vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


1. Hebt u kennis genomen van de inaugurele rede van prof. dr. Jaap Dronkers over de effecten van etnische diversiteit op onderwijsprestaties?


2. Deelt u de conclusie van Dronkers dat een grotere etnische diversiteit van scholen de onderwijsprestaties belemmert van zowel leerlingen met een immigrantenachtergrond als van autochtone leerlingen?


3. Deelt u de conclusie van Dronkers dat er onvoldoende empirische steun is voor een afgedwongen vergroting van diversiteit van scholen?


4. Wat is uw reactie op de conclusie van Dronkers dat een duidelijk conceptueel en beleidsmatig onderscheid tussen diversiteit en samenstelling van scholen noodzakelijk is en dat het huidige onderzoek en beleid niet voldoen? Welke implicaties heeft dat voor het gevoerde beleid?


5. Wat is uw reactie op de bevinding van Dronkers dat etnische diversiteit van wezenlijk belang is bij de beoordeling van leerresultaten? Op welke wijze wordt in de bestaande beoordelingssystematiek met deze conclusie rekening gehouden?


6. Hoe verhoudt zich de analyse van Dronkers tot de wijziging van de gewichtenregeling, waarbij in plaats van etniciteit het criterium opleidingsniveau centraal wordt gesteld? Welke conclusie verbindt u aan de stelling dat het maken van onderscheid naar landen van herkomst noodzakelijk is?


7. Welke concrete correctiefactoren past de Inspectie voor het onderwijs toe om leerresultaten te corrigeren naar sociale en maatschappelijke achtergronden van leerlingen? Hoe toont de Inspectie aan dat zij voldoende correctiefactoren heeft toegepast om te kunnen spreken van een eerlijke en objectieve systematiek die recht doet aan de complexe sociale werkelijkheid van het onderwijs?


8. Is het niet opmerkelijk dat u in antwoord op vragen van het lid Van der Vlies over de wetenschappelijke onderbouwing van de methodiek van de Onderwijsinspectie verwijst naar een algemene publicatie waarin zelfs tegengestelde opinies te vinden zijn? Kunt u een onafhankelijke wetenschappelijke onderbouwing leveren voor de specifieke opbrengstsystematiek die door de Onderwijsinspectie wordt gehanteerd?


9. Hoe verdedigt u uw opvatting dat door de mogelijkheid van bijstelling van de opbrengstsystematiek juist sprake is van verhoogde rechtszekerheid, wanneer men bijvoorbeeld let op een school die als zeer zwak wordt behandeld op basis van een systematiek die enkele jaren later door gewijzigd inzicht een ander resultaat kan geven?