Rijksoverheid


Datum: 28 juni 2010 8

Hierbij bied ik u aan de antwoorden op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Bommel (SP) over uitlatingen van de voormalige minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer. Deze vragen werden mij toegezonden op 27 april 2010, met nummer 2010Z07516.

DE MINISTER-PRESIDENT,
Minister van Algemene Zaken,

Mr. dr. J.P. Balkenende


1.
Ja


2.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 2 februari 2009 (Kamerstukken II, 2008- 2009, 31 847, nr. 1) is voorgesteld een onafhankelijke commissie van onderzoek besluitvorming Irak (commisie-Davids) in te stellen. Deze brief bevat ook de beweegredenen die het kabinet hebben gebracht tot het doen van dit voorstel. Hierover is vervolgens op 4 februari 2009 gedebatteerd met de Tweede Kamer. Nadat was gebleken dat zowel een meerderheid van de Tweede als van de Eerste Kamer met het voorstel tot instelling van deze commissie kon instemmen, inclusief haar vrijheid bij het bepalen van haar werkwijze, is de commissie-Davids ingesteld. Op grond van het Instellingsbesluit commissie van onderzoek besluitvorming Irak (commissie-Davids) had de commissie de bevoegdheid haar onderzoek naar eigen inzicht in te richten. De commissie heeft op grond daarvan besloten het onderzoek niet in het openbaar uit te voeren.


3.
In het kader van haar onderzoek heeft de commissie-Davids met tientallen personen gesprekken gevoerd. De lijst van geraadpleegde personen is als bijlage E opgenomen in het rapport van de commissie-Davids. Waar de commissie dat nuttig achtte, heeft zij gedeelten uit deze gesprekken via citaten of parafraseringen in de tekst van haar rapport opgenomen. De in de ogen van de commissie relevante informatie voortkomend uit de gesprekken, is aldus voor iedereen toegankelijk.

De gespreksverslagen maak ik niet openbaar. Voorafgaande aan de gesprekken is door de commissie-Davids vertrouwelijkheid toegezegd, en van betrokkenen gevraagd. Hoewel de werkzaamheden van de commissie-Davids nu zijn afgerond, zou het openbaar maken van de gespreksverslagen het onwenselijke gevolg kunnen hebben dat personen in de toekomst niet meer vrijuit willen spreken tegenover onderzoekscommissies. Daar is niemand mee gediend.

Met het openbaar maken van de gespreksverslagen zouden voorts de geraadpleegde personen onevenredig worden benadeeld. Aannemelijk is dat betrokkenen mede vanwege de toegezegde vertrouwelijkheid aan het onderzoek van de commissie-Davids hebben meegewerkt, en dat die toegezegde vertrouwelijkheid mede bepalend is geweest voor de wijze waarop zij zich tegenover de commissie-Davids hebben uitgelaten. Het openbaar maken van deze uitlatingen kan voor betrokkenen nadelige gevolgen hebben. Zo zou hun persoonlijke levenssfeer op onaanvaardbare wijze kunnen worden geschaad.

In mijn opvatting zie ik mij gesteund door een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2009. In het betreffende geschil concludeerde de Afdeling op basis van vergelijkbare argumentatie als hierboven dat gespreksverslagen in het kader van een onderzoek niet openbaar behoeven te worden gemaakt (LJN: BJ8264).






---- --