Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 61/10 Luxemburg, 29 juni 2010

Arrest in zaak C-441/07 P



Het Hof vernietigt het arrest van het Gerecht en bevestigt de beschikking van de Commissie waarbij de toezeggingen van De Beers om niet langer ruwe diamanten van Alrosa te kopen, verbindend worden verklaard Door deze beschikking te geven heeft de Commissie noch blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, noch een kennelijke beoordelingsfout gemaakt, noch het evenredigheidsbeginsel geschonden De Russische onderneming Alrosa en de vennootschap naar Luxemburgs recht De Beers zijn actief op de wereldmarkt voor de productie en de levering van ruwe diamanten, waar zij respectievelijk de tweede en de eerste plaats innemen. In 2002 hebben zij bij de Commissie een voor de duur van vijf jaar gesloten commerciële overeenkomst aangemeld waarbij Alrosa er zich toe verbond aan De Beers ruwe diamanten voor een bedrag van 800 miljoen USD per jaar te leveren. Naar aanleiding van deze aanmelding heeft de Commissie twee procedures ingeleid, de ene gebaseerd op artikel 81 EG (dat mededingingsverstorende overeenkomsten verbiedt) en de andere op artikel 82 EG (dat misbruik van machtsposities verbiedt). De eerste procedure werd tegen beide ondernemingen ingeleid, de tweede uitsluitend tegen De Beers.
In december 2004 hebben Alrosa en De Beers de Commissie gezamenlijke toezeggingen gedaan die voorzagen in de geleidelijke afbouw van de verkoop van ruwe diamanten van Alrosa aan De Beers, in dier voege dat de waarde in 2010 tot 275 miljoen USD zou dalen en nadien op dat niveau zou worden gehandhaafd. Deze toezeggingen zijn door de Commissie niet aanvaard. Op 25 januari 2006 heeft De Beers individueel nieuwe toezeggingen aan de Commissie gedaan, op grond waarvan zij de koop van ruwe diamanten van Alrosa vanaf 2009 definitief zou stopzetten. Op 22 februari 2006 heeft de Commissie een beschikking1 vastgesteld waarbij de individuele toezeggingen van De Beers verbindend zijn verklaard. Bij arrest van 11 juli 20072 heeft het Gerecht deze beschikking van de Commissie op verzoek van Alrosa nietig verklaard omdat het van oordeel was dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel niet had geëerbiedigd en het recht van Alrosa om over de individuele toezeggingen van De Beers te worden gehoord, niet in acht had genomen. Volgens het Gerecht had de Commissie moeten onderzoeken of de nieuwe toezeggingen van De Beers evenredig waren. Het Gerecht heeft in casu geoordeeld dat het absolute verbod op alle handelsbetrekkingen tussen beide partijen vanaf 2009 klaarblijkelijk onevenredig was.
De Commissie heeft tegen het arrest van het Gerecht hogere voorziening bij het Hof van Justitie ingesteld op grond van schending van het evenredigheidsbeginsel en van de beoordelingsmarge waarover de Commissie voor het aanvaarden van toezeggingen beschikt, alsook een onjuiste beoordeling van de omvang van het recht van Alrosa om te worden gehoord.


1 Beschikking 2006/520/EG van de Commissie van 22 februari 2006, betreffende een procedure overeenkomstig artikel 82 EG en artikel 54 EER (Zaak COMP/B-2/38.381 ­ De Beers).
2 Zaak T-170/06 Alrosa Company Ltd / Commissie (zie ook perscommuniqué 46/07) [niet beschikbaar in het Nederlands].
www.curia.europa.eu





Het Hof herinnert er om te beginnen aan dat de op de Commissie rustende verplichting om ervoor te zorgen dat het evenredigheidsbeginsel wordt geëerbiedigd, een verschillende draagwijdte en inhoud heeft naargelang deze verplichting aan de orde is wanneer de Commissie maatregelen oplegt ter correctie van gedragingen dan wel wanneer de Commissie toezeggingen van de betrokken ondernemingen aanvaardt.
Volgens het Hof heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot beide procedures op dezelfde wijze moet worden toegepast. Deze twee procedures streven immers twee verschillende doelstellingen na, te weten het beëindigen van de vastgestelde inbreuk en het tegemoetkomen aan de bezorgdheden van de Commissie zoals die uit haar voorlopige beoordeling naar voren komen. De Commissie hoeft daarbij geen inbreuk aan te wijzen en te constateren. Het Hof benadrukt dat in de context van de aanvaarding van toezeggingen van ondernemingen, de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel gebiedt dat de Commissie enkel verifieert of deze toezeggingen tegemoetkomen aan de problemen die zij heeft vastgesteld en die zij aan de ondernemingen te kennen heeft gegeven. De Commissie hoeft de door een onderneming voorgestelde toezeggingen niet te vergelijken met de maatregelen die zij zelf zou hebben opgelegd en hoeft niet elke verbintenis die verder gaat dan deze maatregelen automatisch als onevenredig aan te merken. De ondernemingen die toezeggingen doen, aanvaarden immers wetens en willens dat hun toegevingen mogelijkerwijs verder gaan dan hetgeen de Commissie zelf hun in een door haar vastgestelde beschikking had kunnen opleggen. Verder is het Hof van oordeel dat het Gerecht afbreuk heeft gedaan aan de beoordelingsmarge waarover de Commissie beschikt bij het aanvaarden van toezeggingen. Volgens het Hof heeft het Gerecht uiting gegeven aan zijn eigen afwijkende oordeel over de vraag of de gezamenlijke toezeggingen de door de Commissie vastgestelde mededingingsbezwaren wegnemen, alvorens tot de slotsom te komen dat in casu andere, minder belastende oplossingen dan een totaal verbod op transacties bestonden. Door een eigen evaluatie van ingewikkelde economische omstandigheden te verrichten en zijn eigen beoordeling in de plaats van die van de Commissie te stellen, heeft het Gerecht zich de beoordelingsmarge van deze laatste toegeëigend, in plaats van de rechtmatigheid van de beoordeling van de Commissie te toetsen. Ten slotte is het Hof van oordeel dat het Gerecht de omvang van het recht van Alrosa om te worden gehoord, onjuist heeft uitgelegd.
Het Hof onderstreept dat de Commissie twee procedures heeft ingeleid, de ene krachtens artikel 81 EG en de andere krachtens artikel 82 EG. Hieruit volgt dat Alrosa enkel de hoedanigheid van ,,betrokken onderneming" kon hebben in de uit hoofde van artikel 81 EG ingeleide procedure. Wat artikel 82 EG betreft, kon enkel De Beers, als vermoedelijke onderneming met een machtspositie, de adressaat zijn van de mededeling van punten van bezwaar en van de beschikking van de Commissie waarmee de procedure is beëindigd. Alrosa beschikte in laatstgenoemde procedure enkel over de rechten van belanghebbende derde.
Bijgevolg vernietigt het Hof het arrest van het Gerecht. Vervolgens oordeelt dat Hof dat het de zaak zelf definitief kan afdoen. In dit verband oordeelt het Hof dat het argument van Alrosa dat haar recht te worden gehoord, niet in acht is genomen, niet kan worden aanvaard, gelet op haar status van belanghebbenden derde. Bovendien concludeert het Hof dat de Commissie, door de litigieuze beschikking vast te stellen, noch blijk gegeven heeft van een onjuiste rechtsopvatting, noch een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, noch het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Alrosa heeft niet aangetoond dat de door De Beers aangeboden en door de Commissie verbindend verklaarde individuele toezeggingen verder gingen dan hetgeen noodzakelijk was om tegemoet te





komen aan de bezorgdheden die de Commissie in haar voorlopige beoordeling tot uiting had gebracht.
Het Hof verwerpt dan ook het beroep van Alrosa en bevestigt de beschikking van de Commissie.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught. Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988