Gerechtelijke organisatie

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven laat bouwfraude boetes in stand

Den Haag, 7 juli 2010 â Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (College) heeft vandaag uitspraak gedaan in hoger beroep in twee bouwfraudezaken. Deze zaken betreffen boetebesluiten die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft genomen in het kader van het zogenoemde bouwfraudeonderzoek. Aanleiding voor het onderzoek was de uitzending van het televisieprogramma âZemblaâ in november 2001, waarin aan de hand van een schaduwadministratie van bouwbedrijf Koop Tjuchem werd onthuld, dat in de bouwsector in Nederland illegale prijsafspraken werden gemaakt. Naar aanleiding hiervan is een parlementaire enquête gestart en heeft NMa per deelsector in de bouw onderzoek gedaan naar overtredingen van het mededingingsrecht. Dit onderzoek heeft geleid tot het opleggen van boetes aan diverse bouwbedrijven. De zaken waarin vandaag uitspraak is gedaan betreffen overtredingen in de sector grond-, weg- en waterbouw (GWW). Deze zaken maken deel uit van een grote groep zaken die door NMa, met instemming van de betrokken overtreders, in een verkorte procedure worden afgehandeld.

Om de procedures met de betrokken ondernemingen zo snel en efficiënt mogelijk te kunnen afwikkelen, heeft NMa hun de mogelijkheid geboden de zogeheten versnelde sanctieprocedure te volgen. In de communicatie met de betrokken ondernemingen heeft NMa uiteengezet dat deelname aan deze versnelde procedure inhoudt dat de betrokken onderneming in het kader van de sanctieprocedure onder meer afstand doet van het recht op individuele inzage van de stukken en van het recht om een individuele zienswijze naar voren te brengen. De zienswijze die door een centraal gemachtigde namens alle betrokken ondernemingen werd ingebracht, mocht geen gehele of gedeeltelijke betwisting inhouden van de in het boeterapport vastgelegde juridische beoordeling en feiten. De bouwondernemingen in wiens zaken vandaag uitspraak is gedaan, hebben gekozen voor deelname aan deze versnelde procedure. Deze deelname leverde hen een verlaging van de boete met 15 procent op.

De betrokken ondernemingen waren het met de opgelegde boetes niet eens. Hiertoe zijn zij in beroep gekomen bij de rechtbank Rotterdam en, nadat de rechtbank de besluiten in stand had gelaten, in hoger beroep bij het College. Het College ziet echter geen reden af te wijken van de uitspraak van de rechtbank. Zo is het College onder meer van oordeel dat de versnelde sanctieprocedure niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces, zoals de betrokken ondernemingen hadden aangevoerd. Door deel te nemen aan de versnelde procedure hebben zij welbewust de keuze gemaakt om in ruil voor de voordelen van een boetematiging van 15 procent en een snellere procedure, afstand te doen van vorengenoemde rechten. Volgens het College heeft NMa de ondernemingen hierover voldoende geïnformeerd.

Ook de andere bezwaren van de ondernemingen slagen niet. Zo waren de ondernemingen het niet eens met de boetegrondslag die NMa heeft gehanteerd, vonden ze dat NMa de voorwaarden op grond waarvan ondernemingen voor vermindering van de op te leggen boete in aanmerking kunnen komen (clementie) niet goed had toegepast en waren ze van mening dat ze voor een vermindering van de boete in aanmerking kwamen in verband met de omvang van hun bedrijf. Het College ziet in deze bezwaren echter geen aanleiding het oordeel van de rechtbank niet te volgen.

In één van de zaken waarin vandaag uitspraak is gedaan is de boete wel verminderd door het College omdat de redelijke termijn waarbinnen een procedure moet zijn afgehandeld, was overschreden.

LJ Nummers

BN0540
BN0545

Zie het origineel
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven Datum actualiteit: 7 juli 2010 Naar boven