Gerechtelijke organisatie

Strafvervolging tegen de klokkenluider in de bouwfraude moet worden voortgezet

Den Haag, 7 juli 2010 - De kern van de uitspraak is dat de Hoge Raad het cassatieberoep van het openbaar ministerie gegrond verklaart waardoor B. opnieuw in hoger beroep terecht zal moeten staan.

Achtergrond
B. is de klokkenluider in de zogenoemde bouwfraude affaire. Aan hem is betrokkenheid bij een aantal gevallen van omkoping van een ambtenaar tenlastegelegd. De rechtbank Rotterdam heeft op 11 februari 2005 (LJN AS5815) de verdachte van één van die feiten vrijgesproken, de overige feiten bewezenverklaard en B. schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie bij het gerechtshof âs-Gravenhage. Het hof heeft op 5 december 2008 (LJN BG6133) het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Het hof vindt dat een zodanige fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde is gemaakt dat de verdachte geen eerlijk strafproces heeft gehad. Volgens het hof hebben de justitiële autoriteiten misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de verdachte als klokkenluider door hem te lang aan het lijntje te houden, door inbreuk te maken op diens zwijgrecht en door het vertrouwen te wekken dat hij niet zou worden vervolgd. Verder heeft het hof een enkel feit als verjaard aangemerkt.

Het cassatieberoep bij de Hoge Raad
Het openbaar ministerie heeft tegen de beslissing van het hof bij de Hoge Raad cassatieberoep ingesteld.. In dat beroep is bestreden dat inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De raadsman van de verdachte, mr. C.F. Korvinus, destijds advocaat in Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken. In zijn conclusie van 20 april 2010 heeft de advocaat-generaal mr. A.J.M. Machielse de Hoge Raad geadviseerd de uitspraak van het hof te vernietigen en de zaak te verwijzen naar een aangrenzend hof voor een hernieuwde berechting van de zaak in hoger beroep.

Samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad
Het hof oordeelde dat de verdachte erop heeft mogen vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd. De Hoge Raad is het niet met dit oordeel eens, de communicatie tussen het openbaar ministerie en de verdachte geeft daarvoor onvoldoende steun.
Het hof oordeelde ook dat inbreuk is gemaakt op het zwijgrecht van de verdachte. De Hoge Raad is het ook op dit punt niet eens met het hof. Uit de stukken volgt niet dat B. al veel eerder als verdachte was aangemerkt, zodat het openbaar ministerie B niet al (veel) eerder als verdachte op zijn zwijgrecht had moeten wijzen. Uit het bovenstaande volgt mede dat niet gezegd kan worden dat B. âlang aan het lijntje is gehoudenâ zonder hem duidelijkheid te geven over zijn rechtpositie.
Dit leidt ertoe dat het cassatieberoep gegrond is en dat B opnieuw in hoger beroep zal moeten terechtstaan. Daartoe is de zaak verwezen naar het hof Amsterdam.

Meer informatie over de overwegingen van de Hoge Raad
1. In een inleidende beschouwing laat de Hoge Raad zich eerst uit over de vraag of de feiten, die dateren uit 1996 en 1997, inmiddels zijn verjaard. De bijzonderheid is in dit geval dat het strafmaximum van omkoping van een ambtenaar in art. 177 Sr door een wetswijziging met ingang van 1 februari 2001 is verzwaard van twee jaar naar vier jaar. Als gevolg daarvan moet gerekend worden met een verlengde verjaringstermijn van twaalf jaar (was zes jaar). Omdat tussentijds daden van vervolging zijn verricht zijn de feiten dus nog niet verjaard. De Hoge Raad maakt echter een uitzondering voor de feiten die door het hof al wel als verjaard waren aangemerkt en tegen welke beslissing geen klacht in cassatie was gericht.


2. De Hoge Raad acht het oordeel dat de verdachte gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd niet zonder meer begrijpelijk. De communicatie tussen het openbaar ministerie en de verdachte geeft onvoldoende steun aan dat oordeel. Verder valt ook niet in te zien dat het openbaar ministerie B al (veel) eerder als verdachte op zijn zwijgrecht had moeten wijzen. Uit de stukken volgt niet zonder meer dat B. al veel eerder als verdachte was aangemerkt. Voorts is het âlang aan het lijntje houdenâ van B zonder hem duidelijkheid te geven over zijn rechtpositie verweven met de eerder genoemde gronden zodat daaraan geen zelfstandige betekenis toekomt. Bovendien kan een onredelijk lang tijdsverloop niet leiden tot de niet- ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Dat leidt ertoe dat het cassatieberoep gegrond is en dat de beslissing van het hof geen stand kan houden.

Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 6 juli 2010. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.

Persraadsheer mr. W.A.M. van Schendel zal op 6 juli 2010 van 12.30 â 14.00 uur (via onderstaand telefoonnummer) bereikbaar zijn voor het geven van een toelichting.

Den Haag, 6 juli 2010
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel 070-3611236

LJ Nummer

BK6346

Zie het origineel
Bron: Hoge Raad der Nederlanden Datum actualiteit: 7 juli 2010 Naar boven