Gemeente Utrecht


2010 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
53 Vragen van mevrouw drs. N.M. van Gemert
(ingediend op 1 april 2010 en antwoorden verzonden door het college op 9 juli 2010)


De koudweerregeling voor dak- en thuislozen, die er zorgt voor draagt dat er in de winter geen mensen op straat hoeven te slapen, liep 1 april af. Dit heeft als gevolg dat er minder bedden beschikbaar zijn in de laagdrempelige opvang. Dit gegeven, plus ogenschijnlijk nieuwe regels van de Sleep-inn zorgen voor grote onrust onder de dak- en thuislozen in Utrecht. Deze onrust leidt bij de SP tot de volgende vragen.

1. Deelt het College onze mening dat er in Utrecht geen enkele dakloze op straat zou moeten slapen?


In principe is het College van mening dat er in Utrecht niemand op straat zou moeten slapen. Daarom acht zij het van belang dat er binnen de gemeente een passend en zo optimaal mogelijk aanbod aan opvangvoorzieningen is.


2. Is het juist dat, onder andere door het sluiten van de winterbedden en andere opvangfaciliteiten meer mensen dan normaal op straat moeten blijven 's nachts? Zo ja, bent u bereid de capaciteit van de laagdrempelige opvang uit te breiden totdat er voldoende doorstroomplekken beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet?


Het is een jaarlijks terugkerend (tijdelijk) fenomeen dat bij de overgang van de winterregeling naar de reguliere opvangcapaciteit mensen aan de deur weggestuurd worden. Het betreft gemiddeld 4,5 persoon per nacht. Ook begin april van dit jaar is er een incidentele piek geweest. Uitbreiding van de capaciteit van de nachtopvang is vooralsnog niet aan de orde, omdat de gemeente juist komende jaren gaat inzetten op preventie en uitstroom.

3. Is het juist dat het deurbeleid van de Sleep-Inn gewijzigd is per 1 april? Zo ja, kunt u aangeven wat er precies veranderd is?


Nee.

4. Is het College ervan op de hoogte dat dak- en thuislozen het deurbeleid bij de laagdrempelige opvang als volstrekt willekeurig ervaren? Is het College bereid met de opvang in gesprek te gaan teneinde eenduidig beleid te ontwikkelen dat duidelijk is voor iedereen?


Het deurbeleid bij de laagdrempelige opvang staat al sinds jaar en dag vast. Maar omdat dit beleid voor een beperkt aantal daklozen echter niet altijd helder blijkt, worden de huidige regels op korte termijn opnieuw verspreid onder de gasten en opgehangen in het gebouw. Het deurbeleid wordt voorts regelmatig afgestemd in het Leefgebied Cliëntenparticipatie. Hierin zijn belangenbehartigers en cliëntenorganisaties vertegenwoordigd.

5. Is het College van mening dat wijzigingen in het beleid die dak- en thuislozen treffen, (zoals de verplichte regiobinding, gewijzigd deurbeleid, opvang van illegalen en wijzigingen in de capaciteit van de opvang) voldoende worden gecommuniceerd naar de doelgroep? Is het college er tevens van overtuigd dat de doelgroep voldoende bereikt is? Zo ja, kan het College de toenemende onrust onder dak- en thuislozen verklaren?


In algemene zin zijn wij van mening dat alle zaken die de doelgroep betreft goed worden afgestemd in het Leefgebied Cliëntenparticipatie (hierin zit ondermeer De Achterkant , een koepel van cliëntenraden). De door u genoemde onrust wordt mede veroorzaakt door de in het antwoord op uw tweede vraag genoemde overgang van de winterregeling naar de normale opvangcapaciteit. Overigens wijzen wij erop dat de regiobinding niet van toepassing is op de laagdrempelige opvangvoorzieningen.


6. a. Kan het College aangeven wat het aantal mensen is dat in Utrecht momenteel dakloos is?


Het college schat in dat er momenteel in Utrecht circa tussen de 400 en 450 mensen dakloos zijn.


b. Kan het College daarbij tevens ingaan op het zogenaamde "grijze circuit" dat mensen betreft die niet staan geregistreerd bij sociale zaken en afhankelijk zijn van garantiestellingen van kerken?


Voor wat betreft garantiestellingen door kerken: dit is een zaak van de kerken zelf. De gemeente gaat hier niet over en heeft geen exacte cijfers over hoeveel personen het betreft. Wel is er geregeld contact tussen kerken en gemeenten. De meeste mensen met een garantiestelling maken gebruik van de nachtopvang.


c. Kan het College daarbij ook aangeven wat er met de mensen gebeurt die niet voldoen aan de regiobinding en hoeveel mensen dit betreft?


Het uitgangspunt van de Gedragscode Regiobinding is dat een dak- en thuisloze zich in elke centrumgemeente moet kunnen aanmelden voor maatschappelijke opvang. Daarmee is de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang gewaarborgd. De centrumgemeente van aanmelding bepaalt in overleg met de cliënt in welke plaats een individueel traject het meest kansrijk is. Dat zal meestal de centrumgemeente of regio zijn waar de cliënt de laatste tijd heeft gewoond. Deze centrumgemeente van vestiging biedt maatschappelijke opvang aan, nadat met de centrumgemeente van aanmelding afspraken zijn gemaakt over overdracht van de cliënt.

Aantallen worden momenteel niet geregistreerd. Per 1 juli 2010 wordt er geregistreerd op afkomst.


d. Kan het College tenslotte specificeren wat de rol en het aantal is van daklozen die komen uit Oost-Europese landen?


Gemiddels verblijven er 5 a 6 mensen uit Oost-Europa in de nachtopvang. Dit gebeurt op basis van een sociaal-medische indicatie. De Sleep-Inn ziet hier streng op toe en laat alleen Oost-Europeanen toe bij wie het niet verantwoord is dat ze op straat verblijven.


In algemene zin verwijzen wij naar twee vastgestelde collegebesluiten waarin het beleid van de laagdrempelige opvang is verankerd: het collegebesluit Laagdrempelige Opvang (mei 2009) en het collegebesluit Niet-rechthebbenden (juni 2009).


---- --