Rijksoverheid



Vragen van de leden Jadnanansing (PvdA) en Ferrier (CDA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de 10-urennorm voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER). (Ingezonden 15 juli 2010)


1
Bent u bekend met de beantwoording van uw ambtsvoorganger van vragen over de norm van 10 uur per week met betrekking tot het maximum aantal werkuren voor studenten van buiten de EER? 1)


2
Deelt u de mening dat studenten van buiten de EER ook de mogelijkheid moeten hebben om via deeltijdwerk in een deel van hun levensonderhoud te voorzien?


3
Hoe beoordeelt u het dat veel studenten van buiten de EER te kennen geven dat zij door de kosten van leefonderhoud, studie, huur van een kamer of woning etc. niet kunnen rondkomen met het vanuit het normbedrag van 765 voor levensonderhoud (als voorwaarde voor hun toelating als student) plus 10 uur werk per week?


4
Waarom is er op basis van de Richtlijn 2004/114/EG gekozen voor de norm van 10 uur als maximum per week, gelet op het feit dat deze richtlijn de 10 uur als minimum stelt en niet als maximum?


5
Ziet u mogelijkheden om de maximumnorm voor het aantal te werken uren per week te verhogen, zodat studenten van buiten de EER iets meer financiële armslag krijgen via arbeid?


6
Hoe staat u tegenover de suggestie om niet zozeer een maximum aantal uren op te leggen, maar een nader te bepalen normbedrag voor wat er maximaal mag worden bijverdiend bijverdiensten mag plaatsvinden door studenten van buiten de EER? In hoeverre biedt de genoemde richtlijn 2004/114/EG u hier mogelijkheden of beperkingen toe?