Ministerie van Buitenlandse Zaken

beantwoording vragen over proces activisten van Greenpeace in Japan

Kamerbrief inzake beantwoording vragen over proces activisten van Greenpeace in Japan

Kamerbrief | 4 augustus 2010

Graag bied ik u hierbij mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Ouwehand, El Fassed, Peters en Van Gerven inzake het proces tegen activisten van Greenpeace in Japan. Deze vragen werden ingezonden op 5 juli 2010 met kenmerk 2010Z10523.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken op vragen van de leden Ouwehand, El Fassed, Peters en Van Gerven (PvdD, Groen Links en SP) inzake het proces tegen Greenpeace activisten in Japan.

Vraag 1

Kunt u aangeven op welke wijze u het proces tegen Junichi Sato en Toru Suzuki, die in Japan de corruptie rond de handel in walvisvlees aantoonden 1), heeft gevolgd en hoe u zich heeft ingezet voor een gedegen en eerlijke rechtsgang?

Antwoord:

De Nederlandse ambassade in Tokio volgt het proces actief, onder meer door contacten met de advocaten van de verdediging, de verdachten en met andere medewerkers van Greenpeace in Japan. In antwoord op vraag 11 van vragen van het Lid Ouwehand van 15 januari 2010 met kenmerk 210Z00715, heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de Nederlandse overheid zich in beginsel niet bemoeit met de interne rechtsgang in andere landen.

Vraag 2

Deelt u de mening dat Nederland en de EU actief op moeten komen voor de rechten van Junichi Sato en Toru Suzuki in het kader van de EU richtlijnen voor de bescherming van, en steun aan, mensenrechtenverdedigers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?

Antwoord:

De Nederlandse ambassade in Tokio onderhoudt contact met de aldaar aanwezige EU ambassades over de voortgang in deze zaak. De heer Sato en Suzuki zijn milieu- en natuuractivisten van Greenpeace. Ik zal hun situatie in de aanloop naar de volgende EU-mensenrechtendialoog met Japan doen op brengen.

Vraag 3

Waarom stelt u in een brief aan Greenpeace Nederland 2) dat van een mogelijke schending van internationale verdragen geen sprake is? Kunt u uiteenzetten hoe u tot deze conclusie gekomen bent, gelet op de conclusie van de VN-werkgroep Arbitraire Detentie dat bij de aanhouding en vervolging van Junichi Sato en Toru Suzuki een aantal artikelen van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten is geschonden? 3)

Antwoord:

Tijdens de inhechtenisneming en detentie van Junichi Sato en Toru Suzuki is naar het oordeel van de VN Werkgroep Arbitraire Detentie een aantal artikelen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten geschonden. Deze tekortkomingen vormen echter geen aanleiding om de verdere rechtsgang nu al in zijn geheel te diskwalificeren.

Vraag 4

Betekenen uw bovengenoemde uitspraken dat u afstand doet van uw beantwoording van eerdere Kamervragen 4), waarin u bevestigt dat de uitspraken van de VN-werkgroep Arbitraire Detentie gezaghebbend zijn? Zo ja, kunt u een verklaring hiervoor geven? Zo neen, kunt u toelichten hoe uw uitspraken zich tot elkaar verhouden?

Antwoord:

Neen. Zie het antwoord op vraag 3

Vraag 5

Heeft u -gelet op uw toezegging 5)- de Japanse regering inmiddels laten weten dat Nederland zich schaart achter de werkgroep van de VN-mensenrechtenraad in haar veroordeling van het proces tegen deze Greenpeace-activisten? Zo ja, kunt u toelichten wanneer dat is gebeurd en hoe dat gesprek verlopen is? Zo neen, waarom heeft u de kwestie niet aan de orde gesteld tijdens de afgelopen bijeenkomst van de International Whaling Committee?

Antwoord:

De Japanse autoriteiten zijn via diplomatieke kanalen ingelicht over de Nederlandse visie met de aantekening dat Nederland geen partij is in deze zaak. Zij hebben hier kennis van genomen. De International Whaling Commission is niet het juiste forum om mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen.

Vraag 6

Bent u bereid bij uw ambtsgenoot in Japan aan te dringen op heropening van het corruptieonderzoek, een eerlijke procesgang voor de twee actievoerders en naleving van de internationale verdragen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 1.

Vraag 7

Is het waar dat beide activisten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden boven het hoofd hangt, omdat ze een doos met walvisvlees voor menselijke consumptie hebben ontvreemd om onoorbare praktijken aan te tonen? Hoe beoordeelt u een dergelijke strafmaat in een beschaafd en democratisch land?

Antwoord:

Zoals ook reeds in het antwoord op vraag 1 aangegeven treedt de Nederlandse overheid niet in de interne rechtsgang in andere landen.

Vraag 8

Is het waar dat in Japan in 99% van de gevallen op arrestatie ook een daadwerkelijke veroordeling volgt? Wat zegt u dat over het door Japan gehanteerde rechtssysteem in relatie tot de beginsel van en democratische rechtsstaat?

Antwoord:

Het is juist dat in Japan op arrestatie in de meeste gevallen een veroordeling volgt. Deze kwestie en het feit dat een hoog percentage van deze veroordelingen geschiedt op basis van bekentenissen gedaan tijdens het (langdurige) voorarrest, zijn in 2008 in het kader van de Universal Periodic Review van Japan o.a. door Nederland aan de orde gesteld. Ook tijdens de halfjaarlijkse mensenrechtendialoog van de EU en Japan wordt hier regelmatig over gesproken. De Japanse overheid onderzoekt momenteel op welke manier de transparantie van politieverhoren, die de basis vormen voor de bekentenissen, kan worden verbeterd.


1)
http://edition.cnn.com/2010/OPINION/06/24/sato.iwc.whales/index.html?ir ef=allsearch&fbid=MpAgNcETjzm


2) Brief van 23 juni 2010 van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de directeur van stichting greenpeace Nederland, referentie DAO-238/10


3) Uitspraak d.d. 16 maart 2009 / Opinion No.9/2009, paragraaf 28


4) Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2009-2010, nr. 1875, antwoord vraag 2


5) Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2009-2010, nr. 1875, antwoord vraag 4

Pagina 4 van 4