Rijksoverheid


Datum 11 augustus 2010

Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739

Betreft
Voortgangsrapportage maatschappelijke opvang

Geachte voorzitter,
Op het terrein van de maatschappelijke opvang is de afgelopen jaren sprake geweest van een grote dynamiek. Het Plan van Aanpak maatschappelijke opvang dat in 2006 tussen het Rijk en de vier grote steden (G4) is overeengekomen heeft voor een grote impuls gezorgd. Zoals uit deze brief zal blijken, is er in de centrumgemeenten veel in gang gezet. Stap voor stap is de positie van dak+ en thuislozen verbeterd. Er resteert echter nog een aantal flinke uitdagingen voor de komende jaren wanneer wordt gekeken naar het uiteindelijke doel van de maatschappelijke opvang, namelijk dat ook deze doelgroep zoveel als mogelijk weer meedoet in de samenleving.
Daarbij moet rekening worden gehouden met enkele potentiële risico's. De voornaamste daarvan zijn de bezuinigingen die gemeenten zich voornemen. De komende jaren moeten alle zeilen worden bijgezet om de successen van de afgelopen jaren te borgen, de slag naar een effectief preventiebeleid te maken en de maatschappelijke participatie te stimuleren. Hiervoor is nodig dat de maatschappelijke opvang (nog) meer dan nu wordt ingebed in het lokale Wmo+ beleid en dat verbindingen worden gelegd met andere beleidsterreinen. In deze voortgangsrapportage wordt van diverse aspecten van het beleid op het terrein van de maatschappelijke opvang de stand van zaken geschetst. Tevens ga ik specifiek in op enkele toezeggingen van de toenmalige staatssecretaris van VWS aan uw Kamer tijdens het algemeen overleg maatschappelijke opvang van 16 december 2009 en op een tweetal toezeggingen van de minister voor Jeugd en Gezin tijdens het algemeen overleg opvang zwerfjongeren van 14 mei 2008. Ik stuur deze rapportage mede namens de minister voor Jeugd en Gezin, de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, de minister van Justitie en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Hierna wordt eerst stilgestaan bij de voortgang van (de eerste fase van) het Plan van Aanpak Rijk/G4 en de Stedelijke Kompassen en vervolgens bij de voornemens ten aanzien van de tweede fase. Daarna wordt aandacht besteed aan het onderwerp zwerfjongeren. Tot slot komt een aantal losse onderwerpen aan bod1.
1 Voor een overzicht van de gevolgen van de pakketmaatregel AWBZ zij verwezen naar de laatste voortgangsrapportage pakketmaatregel AWBZ (Kamerstukken II, 30597, nr.152). Gebleken is dat gemeenten de compensatiemiddelen in verband met het schrappen van de grondslag psychosociaal probleem uit de AWBZ daadwerkelijk blijken in te zetten voor de doelgroepen, namelijk dak+ en thuislozen, vrouwenopvang en multiprobleemgezinnen. Voor de ontwikkelingen rond de eigen bijdrageregeling Wmo voor cliënten in de opvang verwijs ik u naar mijn brief hierover d.d. 14 juni 2010 (Kamerstukken II, 29538, nr.114). Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 2 van 15
I Voortgang Plan van Aanpak Rijk/G4 en Stedelijke Kompassen Het Plan van Aanpak Rijk/G4
Uit de monitor Plan van Aanpak maatschappelijke opvang2 blijkt dat de resultaten van het Plan van Aanpak maatschappelijke opvang (hierna: Plan) ook in 2009 succesvol zijn. Het Plan is gebaseerd op twee pijlers: de persoonsgerichte aanpak en een sluitende samenwerking tussen betrokken ketenpartners. De resultaten van het plan worden ieder jaar gemonitord in de bestuurlijke monitor. Het doel van het Plan was '10.000 daklozen in een persoonsgericht traject vóór 2010'. Uit de monitor blijkt dat er op 31 december 2009 in de vier grote steden gezamenlijk 9.786 cliënten aangemeld zijn via de centrale toegang van de steden en zijn opgenomen in een individueel traject. Alle G4+steden hebben een centrale aanmelding gerealiseerd, waar cliënten zich melden (of gemeld worden) en waar een zorgverleningstraject wordt uitgezet. Bestaande en nieuwe cliënten krijgen trajectplannen toegespitst op de individuele behoeften. De instrumenten van het Plan, zoals modelprotocollen, zijn waar nodig doorontwikkeld en aangepast aan de lokale situatie. Vanaf 2009 hebben alle steden een operationeel cliëntvolgsysteem. Het feit dat het ambitieuze streefcijfer nagenoeg is gehaald, kan als een succes worden beschouwd. Tegelijkertijd blijkt er een groep mensen te zijn die tot op heden nog niet in zorg kon worden opgenomen. Deze 'restopgave' zal bij de tweede fase van het Plan worden betrokken.
Er zijn tevens streefcijfers geformuleerd voor het aantal mensen met een stabiele situatie in wonen, zorg en inkomen. Amsterdam en Rotterdam hebben deze streefcijfers (nagenoeg) gehaald. De streefcijfers zijn in Utrecht en Den Haag nog niet gerealiseerd, aangezien de invoering van cliëntvolgsystemen die de aantallen registreren moeizaam verliep. In deze steden vindt dan ook nu een inhaalslag plaats.
Het Plan bevatte naast de doelstelling ten aanzien van trajectplannen enkele andere ambities, zoals een daling van het aantal huisuitzettingen en vermindering van overlast. Uit de monitor blijkt dat het aantal huisuitzettingen in de G4 in 2009 ten opzichte van 2005 is gedaald met percentages tussen de 37 en 42. bovendien blijkt dat de door de doelgroep veroorzaakte overlast in de G4 fors is gedaald. In Rotterdam is er bijvoorbeeld een afname van 71% voor het aantal overtredingen en 41% van het aantal misdrijven gemeten bij een steekproef van 200 cliënten in traject in 2009 ten opzichte van een nulmeting onder dezelfde steekproef (gemiddelde aantal 2001+2006).
Stedelijke Kompassen
Voor het eerst is in 2009 de monitor Stedelijk Kompas3 opgesteld. Alle centrumgemeenten, voorzover niet behorend tot de G4, participeren hierin. Deze eerste monitor Stedelijk Kompas is een groeidocument, die een nulmeting bevat waarin de huidige stand van zaken wordt beschreven. Alle centrumgemeenten streven naar het verminderen van dakloosheid, het bieden van perspectief aan de doelgroep en het verminderen van met het gedrag gepaard gaande overlast. Daarvoor zijn in de verschillende Stedelijke Kompassen ambities en doelstellingen geformuleerd. Het Plan van Aanpak van de G4 kon daarbij als leidraad dienen,
2 Monitor Plan van Aanpak maatschappelijke Opvang; Rapportage 2009: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Trimbos+instituut, 2010.
3 Monitor Stedelijk Kompas 2009; eerste rapportage van de uitvoering van het Stedelijk Kompas in 39 centrumgemeenten. Trimbos+instituut, 2010. Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 3 van 15
maar dit was niet noodzakelijk. De manier waarop gemeenten invulling geven aan de verbetering van de aanpak van dakloosheid is sterk afhankelijk van de aard en de omvang van de problematiek in de regio, ambities, prioriteiten en haalbaarheid. De conclusie van de monitor is dat landelijk gezien hard gewerkt wordt om dakloosheid tegen te gaan. Dat is goed nieuws. Wel bevinden de centrumgemeenten zich in verschillende uitvoeringsfases. Centrumgemeenten lopen bij de uitvoering van de Stedelijke Kompassen tegen een aantal zaken aan:

* Sommige centrumgemeenten hebben in hun regio te maken met een relatief kleine groep moeilijk plaatsbare personen, waarvoor het gelet op de schaalgrootte van het verzorgingsgebied geen kostenefficiënte voorziening te realiseren is. Samenwerking met andere centrumgemeenten kan in dat geval een oplossing bieden, zoals het zogeheten Noordelijk Kompas laat zien. Dit Noordelijk Kompas is een samenwerkingsverband van de vier noordelijke centrumgemeenten voor voorzieningen waarvoor de schaalgrootte van één centrumgemeente te klein is.

* De afstemming met bijvoorbeeld politie en zorgkantoren kan tijdsintensief zijn wanneer de verschillende regio's niet overeenkomen.
* De invoering van de verdeelsleutel maatschappelijke opvang leidt ertoe dat een deel van de centrumgemeenten minder middelen dan voorheen ontvangt. Deze gemeenten ervaren dat als een knelpunt. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat de verdeelsleutel naar objectieve maatstaven is vastgesteld en dat een overgangsregeling is vastgesteld die nadeelgemeenten in de gelegenheid stelt zich stapsgewijs aan de nieuwe verdeling aan te passen (zie ook hierna onder III).

* Voor wat betreft de AWBZ, wordt vooral gewezen op het feit dat voor de Stedelijke Kompassen geen oormerk in de AWBZ heeft bestaan zoals in de beginperiode van het Plan van Aanpak G4 wel bestond. Dit is echter een bewuste keuze van het kabinet geweest. De voormalige staatssecretaris heeft uw Kamer al in 2008 geschreven (Kamerstukken II, 29325, nr.25) het, gegeven de financiële problemen in de AWBZ, niet langer verantwoord te vinden om op voorhand een bedrag te oormerken waarvan niet vaststaat dat dat in zijn geheel aangewend gaat worden voor het doel waarvoor het geoormerkt wordt. Binnen de AWBZ wordt niet de ene doelgroep boven de andere gesteld. Het recht op zorg geldt immers voor iedereen. Zoals u bekend is financier ik al enige jaren een ondersteuningsprogramma van de VNG. Dit programma is bedoeld om centrumgemeenten te helpen bij het verbeteren van hun maatschappelijke+opvangbeleid. Ik zal nader bezien op welke wijze de bovenstaande door gemeenten genoemde bezwaren de komende periode een vertaling kunnen krijgen in het ondersteuningsprogramma. Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 4 van 15
Verdeelsleutel decentralisatieuitkering en voortgang 'grensstrook' Het jaar 2009 was het laatste jaar dat de 43 centrumgemeenten de middelen voor maatschappelijke opvang (alsmede verslavingsbeleid en openbare geestelijke gezondheidszorg) via een specifieke uitkering respectievelijk de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid ontvingen. Met ingang van 1 januari 2010 ontvangen de centrumgemeenten deze middelen via een decentralisatieuitkering. De middelen worden verdeeld op basis van een nieuwe verdeelsleutel waarmee uw Kamer vorig jaar heeft ingestemd. Deze verdeelsleutel heeft herverdeeleffecten tot gevolg. Door het toepassen van een overgangsregeling en het inzetten van incidentele middelen (¤10,3 mln in 2010 en ¤9,7 mln in 2011) worden gemeenten in de gelegenheid gesteld zich aan te passen aan de nieuwe verdeling.
Daarnaast kan een succesvolle uitvoering van de activiteiten in het kader van de 'grensstrook' eraan bijdragen dat centrumgemeenten over meer middelen voor maatschappelijke opvang beschikken. Zoals u bekend4 is zijn voorzieningen, waarvan wordt verondersteld dat ze mogelijk kunnen worden gefinancierd uit een ander (wettelijk) kader, apart geplaatst op de zogeheten 'grensstrook'. De middelen voor deze specifieke voorzieningen worden dus op dit moment nog niet volgens de nieuwe verdeelsleutel verstrekt, maar rechtstreeks aan de betreffende gemeente. Op het moment dat een (deel van een) opvangvoorziening daadwerkelijk uit een ander wettelijk kader wordt gefinancierd, vindt vrijval van het relevante bedrag van de 'grensstrook' plaats. De daarmee gepaard gaande middelen worden dan via de nieuwe sleutel verdeeld. Op dit moment is circa ¤7,5 mln van de 'grensstrook' vrijgevallen. Dit komt neer op een forse investering van het kabinet in de maatschappelijke opvang. In de junicirculaire van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is de centrumgemeenten meegedeeld dat dit bedrag met ingang van 2010 via de verdeelsleutel over de gemeenten wordt verdeeld.
De omvang van de 'grensstrook' werd begin 2009 op circa ¤38,5 mln geschat. De exacte omvang van de grensstrook is echter onbekend. Zo is gebleken dat enkele centrumgemeenten tijdens de inventarisatie van destijds schattingen hebben opgegeven. Bovendien zijn signalen van gemeenten ontvangen waaruit blijkt dat inmiddels meer informatie bekend is over de uitgangssituatie per 4 maart 2009 (de datum waarop de VNG en de toenmalige staatssecretaris overeenstemming bereikten over de verdeelsleutel). Om onduidelijkheden weg te nemen en de exacte omvang van de grensstrook te kunnen bepalen, heb ik de centrumgemeenten dan ook gevraagd mee te werken aan een 'startfoto grensstrook' die aan het einde van de zomer gereed is. De uitvraag van gegevens van centrumgemeenten ten behoeve van deze startfoto wordt gecombineerd met een eerste monitor van de daadwerkelijke vrijval. Uit deze monitor moet blijken of inmiddels aanvullende vrijval (ten opzichte van de tussenstand van ¤7,5 mln) heeft plaatsgevonden. Gemeenten wordt gevraagd vanaf nu vrijval van de 'grensstrook' consequent te melden aan mijn ministerie, zodat monitoring doorlopend kan plaatsvinden.
In een brief aan de wethouders maatschappelijke opvang van de centrumgemeenten heb ik gewezen op het grote belang dat ook cliëntenorganisaties hechten aan het 'leegmaken' van de 'grensstrook'. Het
4 O.a. uiteengezet in Kamerstukken II, 29325, nr.34. Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 5 van 15
belangrijkst hierbij is immers dat wordt recht gedaan aan de zorgbehoefte van cliënten. Zij dienen de zorg te krijgen die hen toekomt. Daarnaast kan er voor gemeenten, in tijden van bezuinigingen, enige financiële ruimte voor maatschappelijke+opvangbeleid mee worden gecreëerd. Gemeenten kunnen zich bij knelpunten wenden tot de helpdesk Wmo van het ministerie van VWS. Via de helpdesk kan een beroep worden gedaan op de expertise van een extern bureau, dat centrumgemeenten kan bijstaan bij bijvoorbeeld de beoordeling of een voorziening uit gemeentelijke dan wel uit andere kaders dient te worden gefinancierd, maar ook bij problemen rond het daadwerkelijk overhevelen. Daarnaast ontvangen gemeenten een informatiebulletin met daarin tips.
Ik merk op dat voor de grensstrookactiviteiten een periode van vier jaar is uitgetrokken. Dat is niet zonder reden. Uiteraard zal worden geprobeerd voorzieningen zo snel mogelijk over te hevelen naar het juiste financiële kader. In sommige gevallen is dat ook mogelijk. Soms is echter sprake van weerbarstige vraagstukken. Er zijn situaties waarin de overheveling naar een ander kader langer op zich laat wachten, bijvoorbeeld als nieuwbouw nodig is. Gelet op het belang van deze operatie is in 2009 een Taskforce Grensstrook in het leven geroepen, die de voortgang zal bewaken. Deelnemers aan deze Taskforce zijn naast vertegenwoordigers van het ministerie van VWS de VNG, de Federatie Opvang, GGZ Nederland, ZN, cliëntvertegenwoordigers en het CIZ. De Taskforce is reeds een aantal maal bijeengekomen. Na de opstelling van de eerder genoemde startfoto zal de Taskforce opnieuw bijeenkomen. Op basis van de dan beschikbare informatie over de startsituatie en de eerste monitor zal worden bezien of en zo ja, welke acties nodig zijn.
Tijdens het algemeen overleg bezuinigingsvoorstellen zorgsector van 29 juni 2010 heeft uw Kamer de wens geuit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij de inventarisatie van de beoogde intramurale capaciteit voor 2011 expliciet de voorzieningen op de 'grensstrook' meeneemt. Zoals ik al eerder in mijn brief (Kamerstukken II, 32123+XVI, nr.154) heb aangegeven bezie ik in overleg met de NZa op welke wijze voorzieningen op de grensstrook bij de inventarisatie van de beoogde intramurale capaciteit expliciet kunnen worden benoemd. Daarnaast zal ik de leden van de Taskforce Grensstrook, in het bijzonder ZN, aanspreken op hun verantwoordelijkheid en daarbij aandacht vragen voor het betrekken van voorzieningen van de grensstrook bij het inkoopbeleid van zorgkantoren. Landelijke toegankelijkheid
Zoals uw Kamer eerder is gemeld, heeft een 'werkgroep landelijke toegankelijkheid' een gedragscode ontwikkeld waarin afspraken zijn geformuleerd over hoe centrumgemeenten onderling omgaan met mensen die zich bij de maatschappelijke opvang melden, maar niet van oorsprong uit de betreffende regio komen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten onderling afspraken maken over opvang van cliënten, zodat die cliënten niet heen en weer worden gestuurd. Om de centrumgemeenten te ondersteunen heb ik in 2009 een ondersteuningsprogramma van de VNG gefinancierd, dat bestond uit regiobijeenkomsten over de landelijke toegankelijkheid. Het streven was erop gericht dat de gedragscode met ingang van 2010 zou gaan gelden. De colleges van B&W van de centrumgemeenten bleken niet te kunnen instemmen met de code zoals die was ontwikkeld en vreesden onder andere voor een toename van bureaucratie. Het uitgangspunt van regiobinding wordt echter omarmd. Tussen de wethouders maatschappelijke opvang is daarom nu de Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 6 van 15
afspraak gemaakt dat ieder die zich bij de maatschappelijke opvang meldt moet worden opgevangen en dat de kans van slagen van een traject de belangrijkste factor moet zijn bij de beslissing over de regio. In het najaar 2010 zal worden bezien of een eenvoudiger variant van de code, die momenteel wordt ontwikkeld, op instemming van de gemeenten kan rekenen.
Eventuele knelpunten worden nu centraal geregistreerd bij de VNG en door een werkgroep gemonitord. Ik volg de ontwikkelingen op dit vlak nauwlettend, gelet op de eis van toegankelijkheid die in artikel 20, zesde lid, van de Wmo is neergelegd. Voorkomen moet worden dat mensen maatschappelijke opvang zou worden onthouden als gevolg van een te strikt vasthouden aan regiobinding door sommige centrumgemeenten. Indien daartoe aanleiding is, zal ik centrumgemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheden. Kinderen in de opvang en dakloze gezinnen
In 2010 is een onderzoek verschenen over kinderen die verblijven in de (vrouwenopvang en) maatschappelijke opvang5. Het is het eerste systematische onderzoek naar kinderen die in de opvang verblijven. Het onderzoek is in 2008 - 2009 uitgevoerd door UMC Radboud, in opdracht van het ministerie van VWS. De resultaten zijn al eerder gepresenteerd tijdens een kleinschalige conferentie op 1 oktober 2009. Inmiddels is er een definitieve publicatie. Hoewel het verblijf in de opvang vrijwel altijd leidt tot verbeteringen in het leven van de kinderen, geven de onderzoekers aan dat er aanleiding is tot zorg. Zo hebben bijvoorbeeld bijna drie op de tien kinderen volgens hun moeders last van posttraumatische stress of gevoelens van angst en signaleren medewerkers van de opvanghuizen bij iets meer dan de helft van de kinderen problemen in het psychosociaal functioneren.
De zorg over de kinderen die in de opvang verblijven, deel ik. Daarom is dit onderzoek ook uitgevoerd. Het onderzoek geeft goede aanknopingspunten voor de verbetering van de kwaliteit van de hulpverlening aan kinderen. In het Verbeterplan Vrouwenopvang is reeds een project gestart voor kinderen in de vrouwenopvang, aangezien het probleem zich hoofdzakelijk daar manifesteert. Over de activiteiten die specifiek voor de maatschappelijke opvang noodzakelijk zijn, wordt momenteel overleg gevoerd met de instellingen voor maatschappelijke opvang.
Naar aanleiding van schriftelijke vragen van het lid Joldersma (2010Z01984) over de aanwezigheid van dakloze gezinnen in de opvang, heb ik de Federatie Opvang gevraagd haar uitspraken over een vermeend groot tekort aan opvangplaatsen voor dakloze gezinnen te onderbouwen met feiten en cijfers. De Federatie Opvang meldde mij in een brief dat een landelijke beeld of landelijke getallen niet te geven zijn, maar meent dat er wel sprake is van een trend dat de hulpvraag van gezinnen aan de opvang toeneemt. Ik constateer hieruit dat de stelling als zou er een groot tekort aan opvangplaatsen voor dakloze gezinnen zijn niet wordt onderbouwd.
De stelling van de Federatie Opvang dat er sprake is van een trend wil ik echter serieus nemen. Ik wil het onderwerp dakloze gezinnen daarom betrekken bij de tweede fase van het Plan. Vervolgens kunnen succesvolle interventies in de G4 verder worden verspreid over de andere centrumgemeenten.
5 S. Brilleslijper+Kater, M. Beijersbergen, J. Asmoredjo, C. Jansen, J. Wolf: Meer dan bed, bad, broodje pindakaas
Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 7 van 15
II Vervolg: tweede fase Plan van Aanpak Rijk/G4
Tweede fase Plan van Aanpak
Zoals uit de monitor van de eerste fase van het Plan van Aanpak maatschappelijke opvang Rijk/G4 blijkt, is er tot nu toe veel geïnvesteerd in het 'van straat halen' van daklozen en het bieden van een perspectiefrijke toekomst. Deze aanpak heeft gewerkt en is succesvol. Het kabinet en de G4 willen hiermee dan ook verder gaan en hebben daarom op 9 februari jl. een intentieverklaring getekend voor de tweede fase van het Plan. Deze fase loopt tot 2014. Waar de eerste fase vooral was gericht op mensen die daadwerkelijk op straat leven of in de maatschappelijke opvang verblijven, is deze tweede fase gericht op het ondersteunen en helpen van kwetsbare mensen die dakloos dreigen te worden. De nadruk zal liggen op het voorkómen van dakloosheid. Naast het voorkomen van dakloosheid staat in de tweede fase blijvend herstel centraal met het oog op maatschappelijke participatie en arbeidsparticipatie. Het streven is erop gericht de stabiliteit op de in de eerste fase gedefinieerde leefgebieden wonen, inkomen en zorg te verbreden naar leefgebieden die cruciaal zijn voor het bevorderen van maatschappelijke participatie en arbeidsparticipatie, te weten zingeving, dagbesteding en een sociaal netwerk. Er blijkt een grotere groep mensen te zijn die langdurig op ondersteuning en zorg zijn aangewezen dan in eerste instantie was gedacht. Het is belangrijk dat ook deze groep meedoet in de samenleving. Participatie is dan ook een sleutelbegrip in de tweede fase. De aandacht voor participatie van dakloze mensen is in de afgelopen jaren al toegenomen. Deze ontwikkeling zal verder worden bevorderd, bijvoorbeeld door verbinding te leggen met het bredere Wmo+beleid. Ik vind het hoopgevend dat juist vanuit de cliëntenvertegenwoordiging, die zich zeer betrokken toont bij de totstandkoming van de tweede fase van het Plan, wordt aangedrongen op het leggen van de nadruk op zingeving. Als cliënten immers weer gemotiveerd raken en betekenis kunnen geven aan wat ze doen, dan komt participatie dichterbij.
Participatie: sport en maatschappelijke opvang
Sporten heeft invloed op een gezonde leefstijl, biedt structuur en verbindt mensen. Vanuit het ministerie van VWS wordt dan ook voor drie jaar het programma MeeDoen Sport en Bewegen van de Federatie Opvang gesubsidieerd. Dit programma is, gericht op het structureel inbedden van sport en bewegen in de maatschappelijke opvang.
Belangrijk onderdeel van MeeDoen Sport en Bewegen zijn de Social Inclusion Games die in augustus 2010 in Enschede zullen worden gehouden. Dit zijn 'olympische spelen' voor cliënten in de maatschappelijke opvang. Zo'n 1.500 deelnemers uit verschillende landen zullen gedurende een week gezamenlijk sporten. Aan het evenement zal worden meegewerkt door zo'n 300 vrijwilligers. (www.socialinclusiongames.info)
Kosten+batenanalyse maatschappelijke opvang
De tweede fase van het Plan moet van start gaan in een periode waarin gemeenten en het Rijk financieel gezien onder grote druk staan. Voor het realiseren van de ambities in het kader van de tweede fase van het Plan wordt van de betrokken partijen dus veel creativiteit gevraagd. Tijdens het algemeen overleg maatschappelijke opvang van 16 december 2009 is stilgestaan bij de vraag in hoeverre uitgaven voor maatschappelijke opvang op Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 8 van 15
andere terreinen tot besparingen leiden. Eerder gemaakte berekeningen in Rotterdam laten zien dat uitgaven maatschappelijke opvang elders grotere besparingen tot gevolg hebben. Om een beter inzicht te krijgen in de budgettaire gevolgen die samenhangen met het Plan heb ik in overleg met de G4 besloten een kosten+batenanalyse voor de maatschappelijke opvang te laten opstellen. Hierin zal een antwoord moeten worden gegeven op de vraag tot welke baten en/of lagere kosten elders uitgaven voor maatschappelijke opvangbeleid leiden, waarbij in het bijzonder wordt ingezoomd op de tweede fase van het Plan. In de analyse wordt ingegaan op de effecten van het plan van aanpak voor kosten in verband met bijvoorbeeld huisuitzettingen, veiligheid en het verlenen van zorg. Daarnaast zal de analyse vermoedelijk inzichtelijk maken welke uitgaven binnen het maatschappelijke opvangbeleid het meest renderen. Naar verwachting is de kosten+batenanalyse maatschappelijke opvang eind 2010 beschikbaar. Longitudinaal onderzoek
In 2009 zijn de voorbereidingen getroffen voor een longitudinale cohortstudie naar dakloze mensen. Het onderzoek start aan het einde van de zomer van 2010 en loopt tot en met 2014. Doel van de studie is een antwoord op de vraag: 'wat werkt voor wie?'. Gedurende vijf jaar worden dakloze mensen in de G4 gevolgd, zodat onderzocht kan worden of de persoonsgerichte aanpak die de vier grote gemeenten hanteren ook op langere termijn een verbetering van het welzijn van de dakloze betekent. Daarnaast kan de studie bijdragen aan een beter inzicht in de oorzaken van dakloosheid, waardoor preventie gerichter kan plaatsvinden. III Zwerfjongeren6
Op 21 september 2009 hebben de voormalig staatssecretaris van VWS en de minister voor Jeugd en Gezin met de VNG, het IPO (Interprovinciaal Overleg), de Federatie Opvang, de MOgroep en de Stichting Zwerfjongeren Nederland afgesproken dat de betrokken partijen de problematiek van zwerfjongeren gezamenlijk en daarmee effectiever gaan aanpakken7. Dit vanuit een breed gevoel van urgentie. Ambitie daarbij is 'geen zwerfjongere meer op straat'. Om deze ambitie te bereiken, zal worden aangesloten bij de gemeentelijke Stedelijke Kompassen. Onder regie van gemeenten gaan alle partijen een bijdrage leveren waarvoor een ieder zijn verantwoordelijkheid draagt. In de Stedelijke Kompassen staan een persoonsgerichte aanpak en ketenbenadering centraal. Winst voor de aanpak van zwerfjongerenproblematiek zit onder andere in de 'warme overdracht' tussen sectoren. Verder worden binnen de Stedelijke Kompassen nadere afspraken gemaakt over onder andere onderwijs, huisvesting en de GGZ+ en LVG+ sectoren.
De komende tijd staat het stimuleren dat centrumgemeenten, via de (uitvoering van) de Stedelijke Kompassen, hun verantwoordelijkheid voor zwerfjongeren verder oppakken dan ook centraal. Het initiatief om dit te stimuleren ligt bij het Rijk (VWS en Jeugd en Gezin). De uitvoering dient uiteraard te gebeuren op lokaal
6 Met het opnemen van beleid voor zwerfjongeren in de voortgangsrapportage maatschappelijke opvang is voldaan aan de toezegging van de minister voor Jeugd en Gezin tijdens het algemeen overleg opvang zwerfjongeren van 14 mei 2008.
7 Daarmee is tevens voldaan aan de toezegging van de minister voor Jeugd en Gezin tijdens het algemeen overleg opvang zwerfjongeren van 14 mei 2008 om samen met de staatssecretaris van VWS in overleg te treden met de VNG en Federatie Opvang over de aansluiting tussen de provinciale jeugdzorg en de gemeentelijk beleid voor zwerfjongeren. Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 9 van 15
niveau. Op dat niveau ligt namelijk uiteindelijk de verantwoordelijkheid en bestaat het beste zicht op de problematiek.
Andere partijen dan gemeenten zullen hieraan echter ook hun steentje moeten bijdragen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan jeugdzorg, zorgkantoren, LVG+sector, GGZ en het onderwijs. Aangezien zwerfjongeren vaak hulp nodig hebben uit verschillende sectoren, is het nodig dat alle partijen hun eigen verantwoordelijkheid zo opvatten dat zij zich niet terugtrekken wanneer een jongere niet in één kader te plaatsen is. Alleen als dat gebeurt heeft de aanpak van zwerfjongerenproblematiek werkelijk kans van slagen. Uitwerking aanpak zwerfjongeren
Om aan de afspraken van dit bestuurlijk overleg uitvoering aan te geven, zijn op gezamenlijk initiatief van de minister van Jeugd en Gezin en mij de volgende activiteiten ondernomen.
In januari 2010 heeft een werkconferentie plaatsgevonden, waaraan naast de partijen die hierboven genoemd zijn ook de Algemene Rekenkamer deelnam. Op basis van deze werkconferentie is besloten om twee lijnen te volgen. De eerste lijn is het ontwikkelen van een instrumentarium, waarvan het algemene gevoelen is dat daaraan bij centrumgemeenten behoefte bestaat. Dat zijn ten eerste een instrument voor de persoongerichte aanpak voor zwerfjongeren en ten tweede een instrument gericht op sluitende samenwerking / gerichte preventie (waaronder ook de zogeheten 'warme overdracht'). Een team van experts is momenteel bezig met de ontwikkeling van dit instrumentarium. De tweede lijn bestaat uit het doen van een onderzoek onder 16 (van de 43) centrumgemeenten teneinde te inventariseren wat er precies wordt ondernomen voor zwerfjongeren in die gemeenten, waar de knelpunten liggen en welke ondersteuningsbehoefte er is. Twee belangrijke onderwerpen die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn (1.) het belang van kwalitatief goede, eerste opvang en (2.) goede, integrale diagnostiek. Ik ga samen met de hierboven genoemde partijen de aanbevelingen uit het onderzoek ter hand nemen. De uitvoering van deze acties vindt plaats in de zomer en het najaar van 2010. Zodra de ontwikkeling van het instrumentarium is afgerond, wordt tot implementatie overgegaan.
Ik wijs er overigens op dat ook in de tweede fase van het Plan van Aanpak maatschappelijke opvang specifiek aandacht zal worden besteed aan het onderwerp zwerfjongeren. Het is in alle gevallen de bedoeling om te komen tot praktische instrumenten en oplossingen, die gemeenten direct in staat stellen om samen met de ander partijen hun verantwoordelijkheid voor zwerfjongeren beter in te vullen. Via een stapsgewijze benadering wil ik de zorg voor zwerfjongeren op een hoger plan krijgen.
Definitie zwerfjongeren
Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer 'Opvang zwerfjongeren 2008' hebben de minister voor Jeugd en Gezin en de voormalige staatssecretaris van VWS aangegeven te bezien of de definitie van zwerfjongeren aanpassing behoefde, opdat de term 'zwerfjongeren' eenduidig wordt gebruikt. Door gemeenten en instanties werden immers verschillende definities van het begrip 'zwerfjongeren' gehanteerd met afwijkende leeftijdsgrenzen. Dergelijke verschillen komen de eenduidigheid van beleid en ketensamenwerking niet ten goede, terwijl ze er bovendien voor zorgen dat de omvang van de groep zwerfjongeren lastig te bepalen is.
Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 10 van 15
Bij brief van 24 juni 2010 (Kamerstukken II, 32267, nr.5) bent u reeds geïnformeerd over de nieuwe definitie van zwerfjongeren. Deze definitie luidt: 'Zwerfjongeren zijn feitelijk of residentieel daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen'. In het onderzoek dat in dit najaar wordt uitgevoerd (zie hierna) zal deze nieuwe definitie gehanteerd worden. De motie+De Roos (Kamerstukken II, 29325, nr.45) is daarmee uitgevoerd. Ook zal ik de definitie op de site www.invoeringwmo.nl plaatsen en de gemeenten, provincies en koepels inlichten via een brochure.
Onderzoek
Aan uw Kamer is toegezegd dat er in 2010 een onderzoek wordt gedaan naar zwerfjongeren. Over de invulling hiervan hebben in 2009 enkele bijeenkomsten plaatsgevonden met het veld en de Algemene Rekenkamer. Het onderzoek krijgt als volgt vorm. In de eerste plaats is dit voorjaar, zoals hierboven beschreven, een onderzoek gedaan onder 16 centrumgemeenten. Met de resultaten van dit onderzoek ontstaat een beter beeld van de daadwerkelijke stand van zaken in centrumgemeenten wat betreft de uitvoering van het beleid en de aanwezigheid van voorzieningen. In de tweede plaats zal komend najaar een onderzoek worden uitgevoerd naar het aantal zwerfjongeren en het aantal opvangplekken voor zwerfjongeren. Als de nieuwe regeling maatschappelijke ondersteuning, waarin registratie+eisen zijn opgenomen, is ingevoerd, kan het aantal zwerfjongeren en plekken daarvoor min of meer automatisch worden gegenereerd en is een apart onderzoek niet langer nodig. Op dit moment wordt door het Trimbos+instituut gewerkt aan een advies over de registratie+eisen. Dat is in oktober 2010 gereed. In de derde plaats zal eveneens komend najaar een meta+onderzoek worden uitgevoerd. In dat onderzoek wordt een overzicht worden geboden van de reeds beschikbare onderzoeksgegevens over zwerfjongeren op de verschillende leefgebieden, waaronder huisvesting. Dit onderzoek zal eventuele kennislacunes zichtbaar maken.
IV Overige onderwerpen
Het maatschappelijke+opvangbeleid raakt aan vele beleidsterreinen. De ontwikkelingen ten aanzien van de meest relevante onderwerpen worden hieronder beschreven.
Uitgeprocedeerde asielzoekers en MOE+landers
De laatste maanden zijn regelmatig berichten verschenen over (rechterlijke uitspraken inzake) het beroep op maatschappelijke+opvanginstellingen door uitgeprocedeerde asielzoekers. Het moge duidelijk zijn dat de Wmo niet is bedoeld voor de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers, zoals ook blijkt uit artikel 8, eerste lid, van de Wmo.
De minister van Justitie heeft tijdens een bestuurlijk overleg met de VNG op 28 april jl. afgesproken gemeenten desgewenst bij te staan in procedures terzake. Het kabinet biedt gemeenten die op lokaal niveau zijn betrokken in procedures over opvang processuele en juridische ondersteuning. Daarnaast is bij de Dienst Terugkeer & Vertrek een centraal informatienummer voor gemeenten geopend dat 24 uur per dag bereikbaar is.
Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 11 van 15
Door uw Kamer is meermaals aandacht gevraagd voor de aanwezigheid van dakloze Polen en andere Midden+ en Oost+Europeanen (MOE+landers8) in de maatschappelijke opvang. Uit een in 2009 uitgevoerde quick scan kon de conclusie worden getrokken dat er in kwantitatief opzicht geen sprake is van een groot probleem. Mij is geen onderzoek bekend waarin wordt onderbouwd dat de conclusie inmiddels een andere zou moeten zijn.
De voormalig staatssecretaris heeft dit onderwerp geagendeerd tijdens het meest recente bestuurlijk overleg met de G4 over de voortgang van het Plan van Aanpak maatschappelijke opvang Rijk/G4 op 12 november 2009. Daarbij is afgesproken dat de G4 relevante ontwikkelingen zullen melden en is aan de G4 (evenals aan uw Kamer) toegezegd dat met de verantwoordelijke bewindspersoon van Buitenlandse Zaken contact zou worden opgenomen over deze thematiek. Inmiddels heb ik de G4 laten weten dat bij het ministerie van Buitenlandse Zaken de bereidheid bestaat zonodig de contacten op de ambassades aan te wenden om knelpunten op te lossen, zo die er mochten zijn. Tevens zal vanuit Buitenlandse Zaken waarschijnlijk nog dit jaar een groep Poolse overheidsorganisaties, maatschappelijke instellingen en opiniemakers worden uitgenodigd om zich in bredere zin te informeren over de situatie van Poolse migranten in Nederland. Zonodig zou daarbij aandacht kunnen worden geschonken aan dakloosheid. Tot dusver heb ik echter (ook) van de G4 geen signalen ontvangen dat er sprake zou zijn van een toename van dakloze MOE+landers.
Ik wijs er voor alle duidelijkheid op dat vreemdelingen op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wmo slechts in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang indien sprake is van rechtmatig verblijf. Het is niet aannemelijk dat MOE+ landers die zich melden bij de maatschappelijke opvang voldoen aan de voorwaarden van vrij verkeer.
Quick scan Veiligheid in de maatschappelijke opvang In 2009 heeft de voormalige staatssecretaris in overleg met de Federatie Opvang en de VNG, naar aanleiding van een vreselijk incident bij een instelling besloten door een onafhankelijk onderzoeksbureau een quick scan te laten uitvoeren naar veiligheid in de opvang. Deze quick scan is recent gereed gekomen. De conclusies van de quick scan kunnen als volgt worden samengevat:
* Het aantal ernstige incidenten in de maatschappelijke opvang lijkt beperkt te zijn. Er is wel regelmatig sprake van verbale agressie, maar dit leidt zelden tot ernstig fysiek geweld;

* Wel is gebleken dat er regelmatig wapens en gevaarlijke voorwerpen binnen de voorzieningen aanwezig zijn. Dat vormt een risico. De onderzoekers concluderen dat de controle hierop beter kan en beter moet;
* Om ook het aantal fysieke geweldsincidenten zonder wapengebruik (en het risico hierop) terug te dringen, achten de onderzoekers het wenselijk dat er meer veiligheidsmaatregelen worden genomen;

* Tevens achten de onderzoekers het wenselijk om grenzen te stellen aan verbale agressie, aangezien dat kan overgaan in fysiek geweld. De quick scan bevat daarnaast de volgende aandachtspunten:
* Het personeel en het handelen van het personeel vormen de kern van veiligheid en rust in de opvang. Capaciteit en een kwaliteitsniveau staan in veel voorzieningen onder druk en vragen om aandacht.
8 De Minister voor WWI heeft op 25 juni 2010 het Plan van aanpak huisvesting en inburgering van arbeidsmigranten uit Midden+ en Oost+Europa naar de Kamer gestuurd. Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 12 van 15

* Toegangsregulering is noodzakelijk voor het handhaven van de veiligheid in de opvang. Hoewel er zeker aandacht voor toegangscontrole is, vertoont deze regelmatig hiaten, waardoor veiligheidsrisico's ontstaan.
* Een goede aansluiting tussen de openingstijden van de dag+ en de nachtopvang heeft een gunstig effect op het verminderen van overlast en agitatie. Voorzieningen voor 24+uursopvang laten een rustiger beeld zien dan de gescheiden dag+ en nachtopvang.

* De incidentenregistratie staat op veel plaatsen nog in de kinderschoenen. Een systematische registratie van incidenten levert noodzakelijke informatie op voor het voeren van goed veiligheidsbeleid.
Veiligheid in instellingen is allereerst de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf. Zij kunnen hun voordeel doen met bovenstaande aandachtspunten. Ik ben daarnaast met de Federatie Opvang en de VNG in overleg over de wijze waarop de uitkomst van de quick scan een vervolg kan krijgen. Verkend wordt of deelname aan het programma Veilige Publieke Taak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot de mogelijkheden behoort. In dat geval zouden opvanginstellingen hun veiligheidsbeleid ook kunnen verbeteren door te profiteren van aanwezige kennis en ontwikkelde producten in dit programma, bijvoorbeeld ten aanzien van het doen van aangifte.
Nazorg ex+gedetineerden
Het ontbreken van huisvesting en perspectief na detentie is één van de routes naar dakloosheid. Nazorg voor ex+gedetineerden is dus van belang. Het kabinet streeft ernaar de recidive in 2010 met 10%+punt verminderd te hebben ten opzichte van 2002. Hierbij staat een persoonsgerichte aanpak centraal. Om de ambities om te zetten in concrete maatschappelijke resultaten is onder andere het Programma Sluitende Aanpak Nazorg gestart. Het programma is erop gericht 80% van de gedetineerden detentie te doen verlaten met een geldig identiteitsbewijs, onderdak (direct na ontslag uit detentie of minimaal gebruik kunnen maken van maatschappelijke opvang), inkomen uit werk of uitkering om direct na ontslag uit detentie in het eerste levensonderhoud te kunnen voorzien, inzicht in schulden en waar mogelijk een plan voor schuldhulpverlening, en inzicht in zorgbehoeften. Als zorg geïndiceerd is, zal de zorg waar mogelijk gecontinueerd of gerealiseerd worden.
Het programma streeft de volgende uitgangspunten van nazorgbeleid na:
* Nazorgactiviteiten richten zich op alle (ex+)gedetineerde burgers die problemen hebben op de leefgebieden identiteitsbewijs, huisvesting, inkomen, schulden en/of zorg;

* Justitie is verantwoordelijk voor de re+integratieactiviteiten tijdens de strafrechtelijke titel; gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de activiteiten vóór en na die tijd;

* Er is continuïteit in de begeleiding en zorg vóór, tijdens en na de detentie;
* Tijdens de laatste periode van de detentie worden gedetineerden in verband met de reïntegratie activiteiten zo veel mogelijk regionaal geplaatst. In 2009 hebben de voormalig staatssecretaris van Justitie en de voorzitter van de VNG het 'Samenwerkingsmodel nazorg volwassen (ex+)gedetineerde burgers' ondertekend, waarin de hierboven genoemde ambities zijn beschreven. Voorts stelt Justitie in 2010 en 2011 in totaal ¤12 mln extra beschikbaar voor de gemeentelijke coördinatie van nazorgactiviteiten. In alle penitentiaire inrichtingen Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 13 van 15
zijn medewerkers maatschappelijke dienstverlening aangesteld, die onder andere nazorginformatie verstrekken aan gemeentelijke contactpersonen. Het Wetenschappelijk Onderzoek+ en Documentatiecentrum (WODC) heeft in 2009 een eerste versie van de monitor nazorg ontwikkeld. Deze monitor moet inzicht gaan bieden in de situatie van (ex+)gedetineerden zowel vóór, tijdens als na de detentie. Daarbij wordt inzicht gegeven op vijf leefgebieden, waaronder onderdak. Inkomen en schuldhulpverlening
Voor een succesvol maatschappelijke+opvangbeleid is een brede aanpak essentieel. Adequate schuldhulpverlening draagt bij aan het beperken van de instroom in de maatschappelijke opvang. Het kabinet heeft in 2009 maatregelen getroffen die de schuldhulpverlening in het algemeen aangaan, maar die naar verwachting ook ten goede zullen komen aan de aanpak van problematische schulden bij daklozen.
De eerste maatregel betreft de verbetering van de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Daartoe is in 2009 gewerkt aan de voorbereiding van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit wetsvoorstel is op 21 januari 2010 ingediend bij de Tweede Kamer. Kern van dit wetsvoorstel is dat de gemeenteraad de taak krijgt plannen vast te stellen die richting geven aan de beslissingen die de gemeenteraad en het college van B&W nemen over het integrale karakter van de minnelijke schuldhulpverlening en de regierol van de gemeente daarbij. De hulpverlening moet daarbij toegesneden zijn op de individuele cliënt (maatwerk). Dit houdt in dat de schuldhulpverlening ook adequaat moet zijn voor groepen als bijvoorbeeld dak+ en thuislozen, ex+ gedetineerden en (licht) verstandelijk gehandicapten. Een essentieel onderdeel van het wetsvoorstel is dat gemeenten integraal beleid moeten voeren. Schulden komen bijna nooit alleen. Vaak is er sprake van meerdere problemen die tegelijkertijd optreden. De schuldhulpverlening kan alleen dan effectief worden als tezamen met het oplossen van de schulden ook die achterliggende problemen worden aangepakt. Het gaat hier om bijvoorbeeld werkloosheid, verslavingen of een slechte gezondheid. De integrale schuldhulpverlening moet ook bestaan uit op preventie gerichte activiteiten. Hierbij gaat het onder meer om samenwerking met schuldeisers als woningcorporaties, die gericht is op het voorkómen van huisuitzettingen. Als tweede hier te noemen maatregel heeft het kabinet voor de jaren 2009+2011 ¤130 mln extra uitgetrokken voor schuldhulpverlening in verband met de economische crisis. Het bevat een aantal intensiveringen voor dit beleidsterrein rondom de schuldenproblematiek. Het betreft een bijdrage aan het UWV voor goede voorlichting en actieve verwijzing op de Werkpleinen voor mensen die werkloos zijn of dreigen te worden en het opvangen van het extra beroep op schuldhulpverlening die naar verwachting als gevolg van de crisis ontstaat door gemeenten daarvoor middelen beschikbaar te stellen. Daarnaast was een deel van de middelen bestemd voor het verbeteren van de effectiviteit van de schuldhulpverlening. Deze maatregel is erop gericht om vooruitlopend op de inwerkingtreding van het bovengenoemde wetsvoorstel gemeenten te ondersteunen bij het implementeren van onderdelen daarvan. Bij deze implementatie zal het kabinet gemeenten vragen in het bijzonder aandacht te besteden aan bijzondere doelgroepen, waaronder daklozen. Wonen: huurachterstand en huisuitzettingen
Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 14 van 15
Huisuitzetting als gevolg van een opgebouwde huurschuld is een van de oorzaken van dakloosheid. Het voorkomen dat mensen een grote huurachterstand opbouwen en vervolgens uit hun huis worden gezet kan het beroep op maatschappelijke opvang doen afnemen. Uit onderzoek van Aedes blijkt dat het aantal huishoudens met een huurachterstand in 2008 (het meest recente jaar waarover gegevens beschikbaar zijn) is gedaald ten opzichte van 2007, maar dat het schuldbedrag is toegenomen. Dit onderzoek betreft alleen de huurders van bijna 2,4 miljoen corporatiewoningen. Eind 2007 hadden 237.000 huishoudens een huurachterstand. Eind 2008 waren dat er 213.000. Dit is een daling van 10%. Tegelijkertijd signaleert het onderzoek ook een lichte toename van de totale huurachterstand. Dat duidt erop dat de corporaties er met een streng incassobeleid wel in slagen om het aantal huishoudens met achterstand terug te dringen, maar dat zij geen oplossing kunnen bieden voor de toename van de problematische schulden. Wel leiden die schulden minder vaak tot een huisuitzetting. Het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties door huurachterstand (80% van het totale aantal huisuitzettingen) is in 2008 met ruim 12% gedaald ten opzichte van 2007 (van 6.705 naar 5.865). Die daling is te danken aan de verhoogde inzet van corporaties en hun lokale partners. Corporaties hadden in voorgaande jaren hun incassobeleid al aangescherpt zodat voorkomen werd dat schulden onnodig hoog opliepen. De laatste jaren is er ook steeds meer aandacht voor een gerichte benadering van mensen die toch schulden opbouwen, de 'Er op af+aanpak'. De ontwikkeling van het aantal huisuitzettingen sluit aan bij de trend die eerder al bij de G4 was ingezet. Tot slot
Zoals uit deze voortgangsrapportage blijkt, zijn er in de afgelopen periode goede resultaten behaald op het terrein van de maatschappelijke opvang. Borging van dit succes is echter niet vanzelfsprekend. De problemen die resteren zijn niet eenvoudig op te lossen. Bovendien zal de financiële ruimte de komende jaren waarschijnlijk ontbreken om aanvullende investeringen te doen. Het komt er nu op aan om de behaalde successen vast te houden en te blijven opkomen voor kwetsbare mensen. Ik roep gemeenten en alle andere betrokken partijen op om het uiterste te doen om ook deze groep kwetsbare burgers de kans te (blijven) geven mee te doen aan de samenleving.
Het leggen van verbindingen met het bredere Wmo+beleid en andere beleidsterreinen zal daarbij essentieel zijn. Deze omslag naar preventie én het zoveel mogelijk doen participeren van de doelgroep in de samenleving zijn de uitdagingen voor de komende jaren.
Hoogachtend,
de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ons kenmerk
DMO/SSO+3009739
Pagina 15 van 15
BIJLAGE 1
Tabel 1 Capaciteit in 2007 en 2008 in de opvang per sector naar voorzieningen7 soort (in absolute aantallen en in procenten)
Maatschappelijke opvang 2007 2008
Voorzieningensoort
Dag Opvang 3.047 (21%) 3.687 (21%)
Nacht Opvang 1.783 (12%) 1.794 (10%)
24 uurs (crisis) opvang 903 (6%) 879 (5%)
24 uurs meerzorg 749 (5%) 811 (5%)
24 uurs woon 3.780 (26%) 4.165 (23%)
Begeleid wonen 4.312 (29%) 5.875 (33%)
Preventie projecten 61 ( Sociale activering 30 ( Totaal MO 14.665 (100%) 17.832 (100%)
Vrouwenopvang 2007 2008
Voorzieningensoort
Dag Opvang 210 (7%) 210 (7%)
Nacht Opvang 23 (1%) 27 (1%)
24 uurs (crisis) opvang 305 (10%) 358 (11%)
24 uurs woon 24 uur 949 (31%) 1.033 (32%)
24 uurs woon partieel 904 (29%) 963 (30%)
Begeleid wonen 626 (20%) 480 (15%)
Preventie projecten 50 (2%) 117 (4%)
Totaal VO 3.067 (100%) 3.188 (100%)
Totale capaciteit MO en VO samen 17.732 21.020
Tabel 1 geeft een overzicht van capaciteit naar voorzieningensoort voor de jaren 2007 en 2008. Het gaat hier om opgetelde capaciteit: een geschatte 100% capaciteit van de bij de Federatie Opvang aangesloten instellingen die in 2008 opvang leverden. Er is op dit moment nog geen volledig overzicht van de capaciteit van alle instellingen die bij de Federatie Opvang zijn aangesloten. De gegevens in deze tabel zijn opgesteld op basis van een steeds wisselende set van responderende instellingen. Dat betekent dat het vergelijken van de jaren met enige voorzichtigheid moet gebeuren.
Zo lijkt uit tabel ten aanzien van de vrouwenopvang uit te wijzen dat de capaciteit voor begeleid wonen is afgenomen. Dit hoeft echter in de werkelijkheid geen afname van het aantal plaatsen begeleid wonen te betekenen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat bij een fusie tussen twee instellingen de capaciteit is gelabeld als 24+uurs opvang in plaats van begeleid wonen.