Rechtbank Rotterdam


Uitspraken over de inburgeringsplicht voor Turkse onderdanen

Inburgeringsplicht kan niet dwingend worden opgelegd aan Turkse onderdanen

Op 12 augustus 2010 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, uitspraak gedaan in een tweetal zaken, waarbij aan de orde was of Turkse onderdanen inburgeringsplicht hebben. Op 1 januari 2007 is de Wet inburgering van kracht geworden die aan vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven de verplichting oplegt om een inburgeringsexamen te behalen Deze verplichting geldt gelijkelijk voor oudkomers en voor nieuwkomers. Dit examen bevat kennis van de Nederlandse taal en van de Nederlandse samenleving. EU-burgers zijn van deze verplichting vrijgesteld.

In een zaak van een oudkomer, respectievelijk van een nieuwkomer, oordeelt de rechtbank dat het verplicht opleggen in strijd is met de non-discriminatie bepaling uit hoofde van nationaliteit, opgenomen in artikel 9 van de Associatie-overeenkomst gesloten tussen Turkije en de EU en een vergelijkbare bepaling, opgenomen in artikel 10, eerste lid van het Besluit 1/80 van de Associatieraad. De rechtbank heeft hierbij aangesloten bij een recent arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2010 ( Europese Commissie tegen Nederland) waarin is geoordeeld dat het opleggen van veel hogere legesbedragen voor het verkrijgen van verblijfsvergunningen bij aanvragen van niet EU onderdanen in relatie tot EU-burgers, voor Turkse onderdanen in strijd is met het non-discriminatiebeginsel.

Daarnaast is de inburgeringsverplichting ook in strijd met artikel 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad (Turkije/EU) dat inhoudt dat de lidstaten met ingang van 1 december 1980 geen nieuwe beperkingen invoeren inzake de toegang tot de werkgelegenheid van legaal op het grondgebied aanwezige werknemers. De rechtbank is van mening dat het moeten voldoen aan de inburgeringsplicht en het behalen van een examen een maatregel is die van invloed is op de omstandigheden waaronder een Turkse werknemer arbeid verricht en hier verblijft. Het mogelijk opleggen van een boete bij het niet behalen van het examen en de koppeling met de verblijfsstatus, waardoor geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan worden verkregen (met als gevolg bijvoorbeeld het moeilijker verkrijgen van leningen of een hypotheek), zijn van invloed op het functioneren op de arbeidsmarkt.

Bij de totstandkoming van de wet is de vraag of aan Turkse onderdanen de inburgeringsplicht kan worden opgelegd, niet duidelijk beantwoord. De wetgever heeft ervoor gekozen om Turken niet vrij te stellen van de inburgeringsplicht, zoals voor EU-burgers is gebeurd, maar het oordeel over de vraag of een inburgeringsplicht voor Turkse onderdanen in overeenstemming is met internationale bepalingen, over te laten aan de rechter. Voor zover bekend zijn hierover in Nederland nog geen andere rechterlijke uitspraken gedaan. Ook in andere EU-landen wordt de discussie gevoerd.

Het niet verplicht kunnen opleggen van de inburgeringsplicht staat er niet aan in de weg dat Turkse onderdanen die onvoldoende kennis hebben van de Nederlandse taal en samenleving op vrijwillige basis kunnen deelnemen. De uitspraken in dit persbericht zien niet op de inburgeringstoets die Turkse onderdanen in het land van herkomst moeten afleggen alvorens zij toestemming krijgen naar ons land te komen.

LJ Nummers

BN3934
BN3935

Bron: Rechtbank Rotterdam Datum actualiteit: 13 augustus 2010 Naar boven