Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Rapportage duurzaamheid biobrandstoffen 2010
Rapportageperiode 1 ­ januari t/m mei 2010

Juli 2010



2/8



Inhoudsopgave

1. Inleiding 2. Aard van de biobrandstoffen 3. Herkomst van de grondstoffen 4. Duurzaamheid van de biobrandstoffen 2 3 4 5

3/8



1. Inleiding
Op 25 mei 2010 hebben VNPI, NOVE, MVO en VROM een intentieverklaring getekend met betrekking tot het rapporteren over de karakteristieken van in Nederland op de markt gebrachte biobrandstoffen. Hiermee willen de bedrijven, die in Nederland biobrandstoffen op de markt brengen, ervaring opdoen met het verkrijgen van achtergrondgegevens van deze biobrandstoffen. Dit rapport betreft de eerste van in totaal drie publieke rapportages in het kader van de Intentieverklaring Rapportage Biobrandstoffen 2010 en het heeft betrekking op de eerste rapportageperiode, die loopt van 1 januari 2010 tot 1 juni 2010. Gezien de korte periode tussen ondertekening van de intentieverklaring en het aanleveren van de gegevens zijn niet alle bedrijven in staat geweest om aan deze eerste rapportage mee te doen; naar verwachting zullen zij hun gegevens aanleveren voor de tweede rapportage. De koepels hebben de duurzaamheidsinformatie, gebundeld per koepel, aangeleverd volgens het in de Intentieverklaring opgenomen rapportagemodel. De intentieverklaring heeft betrekking op de totale uitgeslagen hoeveelheden biobrandstof. De informatie in deze rapportage is echter gebaseerd op stromen waarover de marktpartijen op vrijwillige basis hebben gerapporteerd en dekt circa een kwart1 van de biobrandstoffen die onder de huidige verplichting in 2010 op de Nederlandse markt gebracht moeten gaan worden. De rapportage geeft op dit moment dus geen volledig beeld van alle biobrandstoffen die op de Nederlandse markt worden gebracht, bepaalde stromen kunnen ontbreken. Deze rapportage geeft geaggregeerde informatie en bevat geen informatie op koepel- of bedrijfsniveau. De conclusies in deze rapportage zijn alleen van toepassing op de in bovengenoemde periode gerapporteerde hoeveelheden biobrandstof. De informatie die door de koepels is aangeleverd heeft betrekking op de volgende aspecten: Aard van de biobrandstof: soort biobrandstof, soort biomassagrondstof Herkomst: herkomst van de grondstof Duurzaamheid: al dan niet voldoen aan de Europese criteria en de manier waarop dat aantoonbaar is Deze aspecten zullen achtereenvolgens in deze rapportage worden behandeld.


1

Genoemd percentage is een globale indicatie van het aantal liter biobrandstof waarover gerapporteerd is

in verhouding tot het in 2010 te realiseren percentage van 4%.

4/8



2. Aard van de biobrandstoffen
Figuur 1 geeft weer uit welke grondstoffen de vier typen biobrandstoffen worden geproduceerd die momenteel aan de Nederlandse markt worden geleverd. Bij ethanol valt op dat deze biobrandstof uit een breed scala aan grondstoffen wordt geproduceerd. De belangrijkste grondstof is maïs (31%), gevolgd door tarwe (19%) en suikerriet (13%). Van 22% van de gerapporteerde hoeveelheden ethanol is de grondstof onbekend. Meer dan de helft van de gerapporteerde hoeveelheden FAME (biodiesel), namelijk 53%, wordt geproduceerd uit frituurvet en/of dierlijk vet. Gebruikte oliën (UCO, used cooking oils) is met een aandeel van 41% ook een belangrijke grondstof voor FAME. Bij 5% van de gerapporteerde hoeveelheden FAME is de grondstof onbekend. Opvallend is dat enkele bekende grondstoffen voor FAME, zoals koolzaad (0,08%), soja (0,05%) en oliepalm (0%), niet of nauwelijks voorkomen in de aangeleverde informatie. Hieruit kan op dit moment niet geconcludeerd worden dat deze grondstoffen niet in Nederland worden gebruikt, omdat deze rapportage betrekking heeft op slechts een deel van de in Nederland op de markt gebrachte biobrandstoffen. De gerapporteerde hoeveelheden methanol worden volledig geproduceerd uit glycerine. Van de gerapporteerde hoeveelheden bio-MTBE is enkel bekend dat deze uit bio-methanol is geproduceerd, de grondstof voor de bio-methanol is echter onbekend.

Figuur 1: Type biobrandstof en grondstof

5/8



3. Herkomst van de grondstoffen
Figuur 2 bevat informatie over de herkomst van de diverse grondstoffen die zijn ingezet om de gerapporteerde hoeveelheden biobrandstof te produceren.

Figuur 2: Herkomst van de grondstoffen

In de grafiek valt op dat twee grondstoffen volledig afkomstig zijn uit Nederland, namelijk glycerine (grondstof voor methanol) en gebruikte oliën (UCO, grondstof voor FAME). Frituurvet, ook een belangrijke grondstof voor FAME, is echter vrijwel geheel afkomstig uit Duitsland, net als een aanzienlijk deel van de dierlijke vetten en het grootste deel van het koolzaad. Bij de grondstoffen voor ethanol is te zien dat granen in het algemeen, en maïs, tarwe, rogge en triticale in het bijzonder, voornamelijk afkomstig zijn uit de Europese Unie en voor een deel uit de Verenigde Staten (maïs). Ook suikerbieten komen voornamelijk uit de Europese Unie (van 36,5% is de herkomst onbekend). Hongarije en Litouwen zijn de enige Oost-Europese landen die, volgens de gerapporteerde gegevens/hoeveelheden, grondstoffen leveren voor de ethanol die in Nederland op de markt wordt gebracht. Molasse en soja zijn volledig afkomstig uit Zuid- en Midden-Amerika en vrijwel alle suikerriet komt uit Brazilië. Het enige Aziatische land dat terug te vinden is in de aangeleverde informatie is Cambodja, als leverancier van cassave en tapioca chips. Opvallend is dat bij een deel van de onbekende grondstoffen wel de herkomst bekend is.

6/8



4. Duurzaamheid van de biobrandstoffen
Op 23 april 2009 zijn de Europese Richtlijnen voor Hernieuwbare Energie (2009/28/EG) en voor Brandstofkwaliteit (2009/30/EG) aangenomen. Ten gevolge van deze Europese wetgeving moeten de in Nederland op de markt te brengen biobrandstoffen met ingang van 2011 voldoen aan de hierin gestelde duurzaamheidseisen om mee te mogen tellen voor het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie in de vervoersector. Figuur 3 geeft een beeld van voor welk deel van de biobrandstoffen, die worden geproduceerd uit een bepaalde grondstof, de duurzaamheid is aangetoond volgens de bedrijven. Uit de gerapporteerde informatie kan worden geconcludeerd dat bedrijven voor een groot deel van de biobrandstoffen gebruik maken van methoden om de duurzaamheid ervan aan te tonen.

Figuur 3: Aandeel biobrandstoffen waarover de duurzaamheid gerapporteerd is

Bedrijven is niet alleen gevraagd om aan te geven of van bepaalde hoeveelheden biobrandstof de duurzaamheid is aangetoond maar ook op welke wijze dit is gebeurd, bijvoorbeeld door middel van een certificaat. Figuur 4 geeft een uitgebreider beeld van hoe bedrijven de duurzaamheid van biobrandstoffen aan tonen. In de grafiek is ook weergegeven voor welk deel van de biobrandstoffen bij een bepaalde grondstof de duurzaamheid niet is aangetoond. Voor sommige hoeveelheden biobrandstoffen wordt alleen vermeld dat wordt voldaan aan de Europese duurzaamheidscriteria ("Voldoet aan Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007 (BBW 2007) en Richtlijn hernieuwbare energie (RED)" en "Leverancier RED"). Bij andere wordt verwezen naar een bepaald certificeringssysteem ("Roundtable on Responsible Soy (RTRS)" en "Better Sugarcane Initiative (BSI)") of bepaalde nationale biobrandstoffenwetgeving van EU lidstaten ("Renewable Transport Fuels Obligation (RTFO)" in Verenigd Koninkrijk, "BioKraft-NachV 30.09.2009" in Duitsland) en "Besluit Biobrandstoffen voor het Wegverkeer 2007".

7/8



Sommige bedrijven hebben zonder gebruik te maken van bestaande systemen of wetgeving de duurzaamheid willen aantonen ("KEMA" en "Contract Sustainability Clause"). Andere bedrijven geven in de gerapporteerde informatie "Dubbeltellend" of "Residu" aan bij de aantoonbaarheid van de duurzaamheid.

Figuur 4: Manieren waarop over de duurzaamheid is gerapporteerd

Van de door bedrijven gebruikte systemen voor het aantonen van de duurzaamheid van biobrandstoffen kan op dit moment nog niet met zekerheid worden gesteld welke (gedeeltelijk) voldoen aan de Europese duurzaamheidseisen. De Europese Commissie gaat toetsingen uitvoeren van deze systemen om zich vervolgens uit te spreken over of een systeem al of niet wordt goedgekeurd. Ook in Nederland wordt gewerkt aan een toetsingsprotocol waarmee de Nederlandse overheid duidelijkheid kan geven over welke systemen voldoen aan de Europese duurzaamheidseisen. In de tweede rapportageperiode van de Intentieverklaring (1 juni t/m 30 september) zal hierover mogelijk meer bekend zijn.

8/8