Ministerie van Defensie

Kamervragen over het bericht dat militairen drugsgebruik aanwenden om uitzending te vermijden

31 augustus 2010

Vraagsteller: lid Van Dijk (SP)

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van het lid Van Dijk over het bericht dat militairen drugsgebruik zouden aanwenden om uitzending te vermijden (ingezonden 20 juli 2010 met kenmerk 2010Z11121).

DE MINISTER VAN DEFENSIE,

E. van Middelkoop

Antwoorden op de vragen van het lid Van Dijk over het bericht dat militairen drugsgebruik zouden aanwenden om uitzending te vermijden (ingezonden 20 juli 2010 met kenmerk 2010Z11121)

1
Wat is uw oordeel over het bericht dat Nederlandse militairen drugsgebruik aanwenden om te voorkomen dat zij naar Afghanistan worden uitgezonden? 1) 2
Hoeveel militairen zijn de laatste jaren ontslagen wegens drugsgebruik? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre militairen drugsgebruik aanwenden om uitzending te voorkomen? Het bericht ontbeert een feitelijke grondslag. Met de brief van 12 november 2009 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 28) is gemeld dat gemiddeld 70 militairen per jaar voor drugsgebruik of bezit worden ontslagen. Het cijfer over geheel 2009 bedraagt 74 en in de eerste helft van 2010 ging het om 39 ontslagen. Deze cijfers zijn ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de vorige jaren. Daarbij is de in het artikel gevolgde redenering onwaarschijnlijk. Een militair kan altijd een verzoek tot ontslag indienen, mits dit tijdig voor een aanstaande uitzending gebeurt. Bovendien heeft drugsgebruik doorgaans verregaande consequenties die algemeen bekend zijn. Het Openbaar Ministerie hanteert een streng vervolgingsbeleid in het geval van drugsgerelateerde zaken. Militairen die zich inlaten met hard drugs en militairen die zich tijdens de diensttijd inlaten met soft drugs worden in beginsel altijd vervolgd voor overtreding van de Opiumwet. Gelet op het bovenstaande acht ik nader onderzoek niet nodig. 3
Welke motieven hebben militairen om niet op missie te willen? In hoeverre spelen de gevaarlijke omstandigheden en de moeizame vooruitgang in Uruzgan hierbij een rol? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Alle militairen weten bij indiensttreding dat zij kunnen worden uitgezonden. Voor zover het voorkomt dat militairen niet uitgezonden willen worden, liggen de redenen meestal in de medische of sociale sfeer. Of de beeldvorming rondom Uruzgan hierbij een rol speelt is niet bekend. Nu de missie in Uruzgan wordt beëindigd, is onderzoek daarnaar hoe dan ook niet zinvol. 4
Is het waar dat er sinds 2006 geen gevallen van dienstweigering zijn geweest? Alleen in 2006 zijn er enkele gevallen geweest waarin militairen werden vervolgd wegens dienstweigering. 5
Hoeveel militairen hebben Defensie de laatste drie jaar verlaten? Welke argumenten voeren zij hiervoor aan? In 2007 hebben 5.139 militairen Defensie verlaten, in 2008 waren het er 5.580 en in 2009 bedroeg het aantal 4.083. De meerderheid van de militairen vertrekt op eigen initiatief. Zij worden gevraagd naar hun vertrekredenen. Het merendeel van de respondenten verklaart interessante(re) mogelijkheden buiten Defensie te zien. 6
Hoeveel jonge ouders hebben gebruik gemaakt van de (vrijwillige) vrijstelling voor uitzending? 2) Met de brief van 22 december 2008 (Kamerstuk 31 700 X, nr. 73) is gemeld dat met de centrales van overheidspersoneel wordt gesproken over een centrale regeling die voor mannelijke militairen een vrijstelling van een jaar regelt tot een kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. Dit overleg is nog gaande. Het vrijstellingsbeleid voor vrouwelijke militairen houdt in dat zij zijn vrijgesteld van uitzending tot een kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. In de genoemde brief is ook gemeld dat dit beleid al wordt toegepast door commandanten bij de selectie van personeel voor een uitzending. Omdat dat veelal impliciet gebeurt, is het niet bekend hoe vaak vrijstelling is toegepast. Bij de selectie van personeel voor een uitzending wordt overigens zoveel mogelijk rekening gehouden met de thuissituatie van zowel vrouwelijke als mannelijke militairen.

1) AD, 19 juli 2010
2) Kamerstuk 30 800-X, nr. 19