Rijksvoorlichtingsdienst
Het Koninklijk Huis

Toespraak van de Prins van Oranje tijdens de Beurstrommeldag van de Amsterdamse beurs in Amsterdam, 7 september 2010

Dames en Heren,

Waar verdienen we in 2040 in Nederland ons geld mee? Wie het weet mag het zeggen. En om U meteen een illusie armer te maken: ik heb niet de pretentie dat ik deze vraag vandaag voor U ga beantwoorden. Wel hoop ik een heleboel andere vragen op te werpen.

Wie na wil denken over de toekomst van de Nederlandse economie, kijkt eerst naar het verleden om de bouwstenen van onze welvaart te vinden. Het CPB heeft hierover een mooi rapport geschreven. Die bouwstenen waren in de eerste plaats slimme mensen, en daarnaast sterke steden. En eigenlijk is dat altijd zo gebleven.

De Beurs van Amsterdam is een prachtig voorbeeld. Vier eeuwen geleden waren het deze Beurs en de Amsterdamsche Wisselbank die Amsterdam tot het financiële centrum van Europa zouden maken, en zo mede de fundering legden voor onze Gouden eeuw. Deze Beurs, samen met ondernemende bankiers en een efficiënt landsbestuur dat de handel stimuleerde, zorgde voor een voor Europa uniek investeringsklimaat. Niet voor niets was juist deze Beurs in 1622 het potentiële doelwit van een sluwe Spaanse aanslag; en zonder het tromgeroffel van die oplettende weesjongen had onze economie, en daarmee onze geschiedenis, er misschien wel heel anders uitgezien.

Wie 30 jaar vooruit wil kijken, moet zich volgens het CPB dan ook blijven concentreren op mensen en op steden: wie verdienen straks het geld, en waar doen ze dat? En hoe kunnen we zorgen dat wij ons straks aan de juiste kant van de geschiedenis bevinden?

Het belang van menselijk kapitaal en kennis voor innovatie en productie, is denk ik vrij onomstreden. Ondanks het sterk gestegen algemene opleidingsniveau, blijven de juiste kennis en vaardigheden schaars, en daarmee een economische factor van belang. Een goed opgeleide beroepsbevolking wordt straks nog meer bepalend voor economisch succes dan die nu al is.

Dit geldt temeer omdat de technologische ontwikkeling de inzet van menselijk kapitaal sterk heeft veranderd. Taken worden belangrijker dan beroepen. Traditionele productieprocessen worden steeds meer opgeknipt in losse taken, die op verschillende plaatsen in de wereld kunnen worden uitgevoerd. Zo wordt de productie van de Boeing 787 weliswaar gecoördineerd vanuit Chicago, maar zijn daarbij 43 buitenlandse bedrijven op 135 verschillende locaties betrokken.

De handel in eindproducten wordt in feite steeds meer vervangen door wereldwijde handel in taken. Dit geeft nieuwe mogelijkheden voor werknemers en bedrijven om zich te specialiseren. Interacties tussen bedrijven, zowel lokaal als internationaal, moeten dan wel soepel verlopen. Dat vraagt om een vrije markt en een economie die zich kan aanpassen aan veranderende omstandigheden.

Locatie wordt tegelijkertijd alleen maar belangrijker. Steden zullen volgens Harvard Hoogleraar Edward Glaeser alleen maar meer als magneten en katalysatoren van economische activiteiten functioneren. Hij betoogt overtuigend dat de door de ICT-revolutie veroorzaakte death of distance paradoxaal genoeg juist tot nog meer samenklontering van menselijk kapitaal in steden leidt. Kennis brengt immers steeds meer geld op, in een economie die steeds minder goederen, maar steeds meer een kruisbestuiving van ideeën produceert. Zeker in opkomende markten geldt dat talent naar de stad blijft trekken, en dat het geld steeds vaker vooral in de steden wordt verdiend - en uitgegeven!

Dat geeft individuele steden (en landen) natuurlijk geen garantie dat zij succesvol zullen zijn. Bedrijven kunnen immers kiezen waar zij zich vestigen. En ze houden natuurlijk rekening houden met de locatie van andere bedrijven. Een aantrekkelijke stad zal in staat zijn om een cluster van activiteiten aan zich te binden. Dat vraagt om een goed vestigingsklimaat, met toegankelijke infrastructuur, uitblinkende kennisinstituten en een goede balans in regulerende wetgeving.

De toekomst is aan slimme mensen die de taken zo efficiënt mogelijk verdelen, en dat zullen ze doen in steden, waar ze van elkaars kennis kunnen profiteren. Maar hoe ze dat precies gaan doen, dat weten we natuurlijk niet. Al is het maar omdat we niet goed weten hoe de verdere technologische ontwikkeling zal verlopen, en wat er verder zoal op ons af komt.

De toekomst is dus onzeker. En toch kan de politiek niet wachten tot 2040. Beleidsmakers moeten deze onzekerheden wegen als zij beslissingen nemen met lange termijn consequenties: over infrastructuur, over investeringen in onderwijs en wetenschap, over hervormingen van de arbeidsmarkt, en nog veel meer.

Om deze beleidsmakers te prikkelen om de gevolgen van hun keuzes te doordenken, heeft het Centraal Planbureau virtuele scenariostudies ontwikkeld over hoe Nederland in 2040 zijn geld zou kunnen verdienen. Ik kan U lezing van harte aanbevelen (www.nl2040.nl)!

Stel nu eens dat computertechnologie alle verbindingen tussen mensen virtueel maakt en ons werk door communicatietechnologie zo wordt ingericht dat iedereen precies de taken uitvoert waarin hij goed is. In zo'n wereld doet locatie er niet meer toe en kunnen werknemers wonen in veilige gemeenschappen met kleine bedrijfjes die goed voor zichzelf kunnen zorgen, zeg maar een soort Stockholm.

Maar wat als bijvoorbeeld de bio- en nanotechnologie doorbreekt en kennis beter toegankelijk wordt? Dan clustert iedereen juist in grote metropolen - type Shanghai - bij elkaar om met elkaar de nieuwe technologie te ontwikkelen. Profiteren van elkaars kennis is belangrijk om de nieuwe technologie toe te passen op een zo breed mogelijk terrein. In zo'n scenario is het maar de vraag of onze Randstad de concurrentie met de echte metropolen aankan. Misschien eindigen we dan wel als onderdeel van een grote Noordwest-Europese deltametropool, van Hamburg tot Brest.

Dit zijn slechts twee mogelijkheden uit het palet dat het CPB ons voorschotelt. Afhankelijk van de grootte van de steden en de mate van specialisatie van mensen, zouden we ook nog kunnen eindigen in een soort Eindhoven, een stadsregio met een paar honderdduizend specialisten, of in een soort Detroit, een miljoenenstad met één duidelijke economische specialisatie.

Helaas zijn er zelfs voor het CPB teveel known unknowns om werkelijk te weten waar we in 2040 ons geld mee verdienen. In zekere zin is zo'n scenario-exercitie dan ook een oefening in nederigheid. Wat we wel kunnen doen, is oog hebben voor de beschreven trends en onzekerheden voor de langere termijn, en zorgen dat de komende generatie voldoende geëquipeerd is om de nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden. En dat betekent - naast ruimte voor de steden - vooral passende scholing.

Wie accepteert dat technologische vooruitgang de voornaamste driver blijft van economische groei, zal concluderen dat het van het allergrootste belang is dat zoveel mogelijk mensen in staat worden gesteld om maximaal mee te draaien in de informatiesamenleving. En dus is het kunnen omgaan met die technologische ontwikkeling heel belangrijk. Niet alleen om überhaupt mee te kunnen doen, maar ook om een vertaalslag te kunnen maken naar innovatie en economische groei. En naar kwaliteit van leven, door bijvoorbeeld een duurzamer samenleving in te richten met behulp van die technologie. Of in een vergrijzende samenleving zoals in Europa die technologie te kunnen benutten voor bijvoorbeeld zorg op afstand en nieuwe mobiliteitsconcepten.

De digitalisering heeft onze samenleving geweldig veranderd. Iedereen in deze zaal herinnert zich nog hoe de optiehandelaren op deze beursvloer naar elkaar stonden te schreeuwen en te gebaren; in wezen denk ik niet heel veel anders dan in de dagen van Hendrik de Keyser. Nu, nog geen 10 jaar later, wordt een volledige beurstransactie tussen spelers in verschillende werelddelen binnen een kwart seconde - en in volledige stilte - afgehandeld. Geweldige nieuwe mogelijkheden, maar ook nieuwe uitdagingen, die vragen om slimme mensen die deze technologische ontwikkeling kunnen vormen en sturen, en zo deel kunnen hebben aan onze gemeenschappelijke toekomst.

Niet iedereen realiseert zich dat, hoewel onze infrastructuur tot de wereldtop behoort, er nog altijd drie miljoen mensen in Nederland zijn zonder internettoegang. Vaak ouderen of laagopgeleiden, die nieuwe media te ingewikkeld vinden. Of mensen op bijstandsniveau, voor wie internettoegang niet altijd een optie is. Of gehandicapten die ontdekken dat op hun bijzondere behoeften niet is gerekend. En dat is extra jammer, omdat juist dit soort kwetsbare groepen dankzij nieuwe technologieën verder vooruit zou kunnen komen. We moeten absoluut voorkomen dat deze mensen definitief buiten de boot van de informatiesamenleving vallen.

En toegang alleen is niet genoeg. Je moet ook nog de vaardigheden hebben om ermee om te gaan. Of je nu een volstrekte digibeet bent, of een snelle topmanager - of allebei tegelijk! - het bijhouden van je digitale vaardigheden wordt alleen maar belangrijker voor je kansen op de arbeidsmarkt, voor je sociale leven en voor je algehele welzijn.

Onderzoek toont ondertussen aan dat maar heel weinig mensen in staat zijn om het internet echt effectief en strategisch te gebruiken. Niet meer dan 12 procent van de Nederlanders heeft echt hoogontwikkelde internetvaardigheden, en het ziet er volgens de onderzoekers niet naar uit dat dit percentage de komende jaren zal stijgen.

Erger nog, dezelfde onderzoekers stellen vast dat de jongere, digitale generatie het op dit vlak keihard aflegt tegen hun ouders! De digitale natives mogen zich dan meer op hun gemak voelen bij het bedienen van computers, het zijn juist de oudere generaties die betere strategische informatievaardigheden laten zien. Dus het feit dat jonge mensen veel op het net surfen, betekent nog niet dat zij ook over de vaardigheden beschikken om informatie te beoordelen en effectief in te zetten.

De digitale kloof is dan ook geen generatiekloof, maar een kloof tussen diegenen die zich kunnen en willen blijven aanpassen, en diegenen die aarzelen, zuchten en afhaken - of helemaal niet over toegang beschikken natuurlijk.

Mensen leren niet vanzelf hoe ze informatie online moeten zoeken, selecteren en beoordelen, en hoe ze technologie effectief kunnen inzetten, zelfs niet als zij opgroeien in een wereld vol nieuwe media. Voor het onderwijs en de werkvloer ligt hier dan ook een kerntaak. De overheid kan hierbij faciliteren, samen met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. In Nederland hebben we hiervoor het programma DigiVaardig en DigiBewust, dat probeert mensen handvaten te bieden om te blijven leren en te groeien in een digitale wereld. Van digibeet naar digibeter!

Dames en Heren,

Zoals ik eerder zei, kan ik U helaas geen blauwdruk geven van hoe wij in Nederland in 2040 ons geld gaan verdienen. Maar nadenken is niet verboden, en de scenario's van het CPB hebben in ieder geval mij aan het denken gezet. Ik geloof met het CPB dat het in de toekomst om menselijk kapitaal zal blijven gaan, en om de wijze waarop wij dat kapitaal vooral in de steden zullen inzetten. Ik geloof ook in de kracht van de technologie om deze kennis om te zetten in economische groei. Daarbij ben ik natuurlijk ook de vader van drie jonge dochters, die over 30 jaar in de kracht van hun leven zullen zijn en die ik graag wil zien opgroeien tot goede digitale burgers in een welvarend Nederland. En ik geloof in de kracht van goed onderwijs om ze te leren om met de doorlopende technologische vernieuwing mee te groeien.

Als gezegd is er erg veel onzeker over het Nederland van 2040, maar ik denk dat we veilig aan mogen nemen dat het een kennissamenleving zal zijn - in welke vorm dan ook - waarin digivaardigheden en digibewustzijn de kern zullen raken. Laten we ons land dan ook zo inrichten dat de nieuwe generatie daar straks klaar voor zal zijn.

Ik dank u wel.


* © RVD