Rijksoverheid
2010Z11275
Kamerstuk | 07-09-2010 | OCW
Antwoorden op de vragen van leden Smits en Jasper van Dijk (beide SP) over gesjoemel met de kwaliteit van het VO en HO
Vragen van de leden Smits en Jasper van Dijk (beiden SP) aan staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap over gesjoemel met de kwaliteit in het VO en het HBO. (Ingezonden
27 juli 2010)
1
Wat is uw oordeel over het bericht waaruit blijkt dat scholen voor voortgezet onderwijs
sjoemelen met eindcijfers om de goede naam van de school in stand te houden? 1)
Navraag bij de in het artikel geciteerde personen leert dat inhoud en strekking van hun beider
boodschap genuanceerder zijn geweest. Er is geen sprake van een groeiend aantal klachten
van leraren over bestuurlijke druk of van gesjoemel met cijfers in het voortgezet onderwijs,
volgens de heer Dresscher. Hem zijn hiervan geen specifieke aantallen of concrete
voorbeelden bekend. Navraag bij de inspectie heeft duidelijk gemaakt dat daar geen signalen
bekend zijn van gesjoemel met cijfers zoals geschetst in het artikel.
In het gesprek met de journalist heeft de heer Dresscher er op gewezen dat het voorkomt dat
het verschil tussen het gemiddelde cijfer voor het school examen (SE) en voor het centraal
examen (CE) groter is dan wenselijk. Op de opbrengstenkaart, die de Inspectie van het
Onderwijs jaarlijks voor elke school voor voortgezet onderwijs publiceert op haar website,
wordt dit verschil tussen het SE en CE weergegeven. Dit verschil mag niet meer dan 0,5 punt
zijn. Deze norm garandeert dat scholen hun schoolexamens op het juiste niveau afnemen en
dat diploma's een solide civiel effect hebben. Op een aantal scholen is dit verschil op dit
moment groter dan 0,5 punt. Met deze scholen volgt een gesprek. Indien dit verschil langdurig
te groot is of als er sprake is van andere risicosignalen zal dit leiden tot nader onderzoek. De
ervaring leert dat het te grote verschil de betreffende scholen, ook in verband met de
publicatie van dit verschil op het internet, aanzet tot het zelf nemen van maatregelen.
In het artikel in het AD wordt de indruk gewekt dat scholen docenten onder druk zetten om de
eindcijfers van leerlingen in niet-eindexamenjaren kunstmatig hoog te maken. Gezien de
opzet van het waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht is het ook niet
aantrekkelijk op deze wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren. De inspectie bepaalt de
opbrengsten van een school (afdeling) namelijk aan de hand van een viertal indicatoren:
1. Het onderbouwrendement (zitten de leerlingen in het derde leerjaar op het niveau dat
het advies van de basisschool aangaf in de tijd die er voor staat?).
2. Het bovenbouwrendement (halen de leerlingen hun diploma zonder te blijven zitten?).
3. Het gemiddelde eindexamencijfer.
4. Het verschil tussen het gemiddelde eindexamencijfer en het schoolexamencijfer.
Uitgaande van de in het artikel geschetste situatie zou dit het volgende betekenen: de
leerlingen waarvan het cijfer kunstmatig hoog wordt gemaakt opdat zij overgaan naar het
volgende leerjaar, zullen naar alle waarschijnlijkheid het jaar daarna in de problemen komen.
Ook de kans dat het eindexamen met succes wordt afgelegd is minder groot. Dit betekent dat
de school over het geheel van de vier punten alsnog negatief scoort indien de school zou
proberen op deze manier te 'sjoemelen met de cijfers'.
2
Gaat u de voorbeelden onderzoeken die bij het AD bekend zijn van scholen "die de eindcijfers
met één punt opkrikken of waar teamleiders gewoonweg de opdracht formuleren dat
'maximaal 20 procent' van de leerlingen mag doubleren"?
Zowel bij de AOb als bij de Inspectie van het Onderwijs zijn dergelijke voorbeelden niet
bekend. Daarbij, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, maakt de opzet van het
waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht het niet aantrekkelijk op deze
wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren.
3
Gaat u met de Algemene Onderwijsbond overleggen over de klachten die bij hen
binnenkwamen over leraren "die zeggen onder druk te zijn gezet door de schoolleiding om
prestaties van hun leerlingen op te poetsen"?
Naar aanleiding van het artikel is er contact geweest met de AOb en de Inspectie van het
Onderwijs. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat er geen aanleiding is een
onderzoek hiernaar te starten.
4
Is bekend op hoeveel scholen dit soort praktijken speelt? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht
geven? Zo nee, gaat u dit onderzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3.
5
Wat vindt u ervan dat de woordvoerder van de inspectie over het sjoemelen met cijfers zegt:
"Het is voorstelbaar, ik zie het belang ook wel"? Is dit het standpunt van het kabinet?
Dit is niet het standpunt van de staatssecretaris en evenmin van de inspectie. De woordvoerder
heeft juist benadrukt dat sjoemelen met cijfers geen enkele zin heeft, omdat aan het eind van
de middelbare schoolloopbaan altijd het centraal examen volgt.
6
Is het toegestaan dat een school een maximum hanteert van het aantal leerlingen dat mag
doubleren? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is, omdat het schadelijk is voor de
kwaliteit?
Het is niet acceptabel dat een school een vast maximum hanteert van het aantal leerlingen dat
mag blijven zitten en dat de school dit aantal desnoods door manipulatie van de cijfers
behaalt. Een dergelijk maximum kan slechts worden gehanteerd als streefwaarde. Om dit
streven te halen zal de school er voor moeten zorgen dat de onderwijskwaliteit (dus de
opbrengsten en het onderwijsleerproces) zo goed is dat het aantal zittenblijvers als vanzelf
laag is.
7
Deelt u de mening dat het gesjoemel met cijfers een gevolg is van de angst voor een slecht
imago? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2 is het manipuleren van het aantal zittenblijvers
niet gunstig voor de totaalopbrengsten van een school. Er zijn mij ook geen voorbeelden van
bekend.
Wel ben ik mij bewust van de wens van scholen een positief imago te willen hebben. De
publicatie van de lijst met zeer zwakke scholen gaat ook uit van dit principe. De wil om niet
op deze lijst te komen zorgt er mede voor dat scholen er hard aan werken de kwaliteit van hun
onderwijs op voldoende niveau te houden of te krijgen.
8
Deelt u de mening dat bovengenoemde praktijken onaanvaardbaar zijn en dat hiertegen
maatregelen genomen moeten worden? Gaat u onderzoek doen naar oplossingen? Zo nee,
hoe voorkomt u dat deze praktijken worden voortgezet?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 6.
9
Wat is uw oordeel over de uitzendingen van EenVandaag, waaruit blijkt dat hogescholen
makkelijk diploma's weggeven vanwege de diplomabonus? 2)
Naar aanleiding van diverse artikelen in de pers en uitzendingen in de media over de
beschuldigingen aan het adres van hogescholen over mogelijke lichtvaardige
diplomaverstrekkingen heb ik afspraken gemaakt met de onderwijsinspectie over een in te
stellen onderzoek. Bij brief van 28 juli 2010 heb ik u een algemene reactie op de
gebeurtenissen van de afgelopen weken gegeven en heb ik u nader geïnformeerd over de
onderzoeken die in dit verband zullen plaatsvinden. In deze brief heb ik tevens aangegeven
dat ik u nader zal informeren over de rapportage van de inspectie die naar verwachting medio
oktober klaar is.
10
Bent u het er mee eens dat de vaststelling van een landelijk eindniveau in het HBO kan
bijdragen aan de kwaliteit van het diploma? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
11
Gaat de Inspectie de vele reacties en voorbeelden onderzoeken die binnenkwamen bij
EenVandaag en Geenstijl? 3)
Zie mijn antwoord op vraag 9.
12
Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van de problemen in het (hoger)
beroepsonderwijs? Bent u bereid daarbij te betrekken: de schaalvergroting, de financiering,
de intimidatie van docenten, de kwaliteit en het vrijblijvende eindniveau van de opleidingen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
1) Algemeen Dagblad, 24 juli 2010
2) EenVandaag, 20 en 22 juli 2010
3) www.geenstijl.nl, o.a. 20 juli 2010