Port of Rotterdam

Datum 10-9-2010
Bron Havenbedrijf Rotterdam N.V. ©

RDM-affaire: overzicht 2004-2010

In september 2010 moet voormalig directeur Willem Scholten zich voor de rechtbank verantwoorden voor zijn rol in wat wel de `RDM-affaire' wordt genoemd. Hieronder een historisch overzicht van deze zaak.

Eind augustus 2004 meldde Scholten aan de RvC van het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) dat er, afgezien van een garantstelling van EUR 20 miljoen die dat voorjaar aan het licht gekomen was, nog meer garantstellingen door hem verstrekt waren. Het ging om een totaalbedrag van meer dan EUR 100 miljoen, ten gunste van kredietverstrekkers van ondernemingen van Joep van den Nieuwenhuijzen. Argument van Scholten was dat Van den Nieuwenhuijzen gecompenseerd moest worden voor het niet leveren van duikboten aan Taiwan. Zou hij dat wel doen, dan dreigde een Chinese boycot van de haven van Rotterdam. De bedrijven van Van den Nieuwenhuijzen konden het door hen geleende geld niet terugbetalen, en dus klopten banken nu bij gemeente en HbR aan om hun garanties te verzilveren. Van den Nieuwenhuijzen had de weken ervoor een drietal BV's uit zijn RDM concern via een constructie indirect overgedragen aan het HbR als een soort tegenprestatie voor de garanties.

De RvC heeft daarop met onmiddellijke ingang Scholten uit zijn functie gezet, Hans Smits (op dat moment lid van de RvC) als gedelegeerd commissaris de leiding over het Havenbedrijf gegeven, en forensisch accountants van PricewaterhouseCoopers (PwC) opdracht gegeven te onderzoeken wat de feiten en omstandigheden rondom deze garantstellingen waren, welke financiële risico's het Havenbedrijf als gevolg van de garantstellingen liep, en wat de waarde van de door het RDM concern aan het HbR overgedragen bedrijven was.

Eind september presenteerde PwC de eerste onderzoeksresultaten. Inmiddels had ook de gemeente opdracht gegeven voor onderzoek naar de gang van zaken. Dat werd verricht door prof. dr. W. Lemstra. Het PwC-rapport verscheen medio oktober in definitieve vorm als bijlage van het rapport van Lemstra. Aansluitend voerde de Rekenkamer Rotterdam nog een toetst uit op het rapport van Lemstra.

PwC concludeerde onder andere dat:


- Scholten in totaal in de loop van de tijd voor EUR 183,5 miljoen aan garanties had afgegeven;

- Daarvan nog voor EUR 107 miljoen aan leningen niet waren afgelost;
- EUR 59 miljoen euro vòòr de verzelfstandiging van het Havenbedrijf per 1-1-2004 was afgegeven en daarvoor de gemeente een financieel risico liep;

- Het HbR ten aanzien van de overige EUR 48 miljoen een financieel risico liep;

- Er een door Scholten en Van den Nieuwenhuijzen eind 2002 gedateerde overeenkomst bestond waarin Scholten het Havenbedrijf verplichtte voor ten minste EUR 100 miljoen aan garantstellingen voor RDM Holding af te geven;

- Voor zover kon worden nagegaan, het geleende geld was gebruikt voor een groot aantal tot het RDM concern behorende ondernemingen of vennootschappen die tot Van den Nieuwenhuijzen behoorden;
- Scholten solitair handelde en er geen aanwijzingen waren dat andere medewerkers van HbR, gemeente of vaste adviseurs hiervan betrokken waren;

- De garanties buiten de administratie van het HbR werden gehouden;
- HbR indirect eigenaar was van SS Rotterdam BV, de eigenaar van het fameuze passagiersschip;

- HbR indirect eigenaar was van RDM TDS, een bedrijf op Rotterdam - Heijplaat dat onder andere defensiematerieel maakte;
- HbR indirect grotendeels eigenaar was van Lamoenchi Beheer BV, bezitter van een datacentrum in Frankfurt.

Deze drie BV's bleken weinig toekomstperspectief te hebben. Het HbR heeft de voortzetting van de asbestsanering van de SS Rotterdam, die op dat moment in Gibraltar lag, gefinancierd. In het voorjaar van 2005 heeft de curator van de inmiddels gefailleerde vennootschap SS Rotterdam BV het schip voor een paar miljoen van de hand kunnen doen aan de huidige eigenaar. Voor RDM TDS is een doorstart onderzocht, maar het bedrijf bleek niet levensvatbaar. Begin oktober 2004 is het faillissement aangevraagd. De ruim 50 medewerkers zijn, mede door begeleiding op kosten van het HbR, in de maanden daarna allemaal weer elders aan de slag gekomen. Lamoenchi heeft via haar aandeelhouders HbR/MHR en Van den Nieuwenhuijzen eigen aangifte van haar faillissement gedaan.

Bij afwikkeling van de faillissementen door de curatoren Deterink en Peters is overigens duidelijk geworden dat Van den Nieuwenhuijzen balletje-balletje speelde met het vermogen van zijn ondernemingen: er zijn omvangrijke geldstromen geconstateerd zonder dat daar duidelijke of verantwoorde afspraken aan ten grondslag lagen. Hij is daarom eind 2006 veroordeeld voor paulianeus handelen: het onttrekken van kapitaal aan een op omvallen staande onderneming waardoor je schuldeisers (leveranciers, belastingdienst, personeel etc.) benadeelt, meestal ten gunste van jezelf. In deze zaak loopt nog een hoger beroep.

In het najaar van 2004 zijn drie particulieren die ieder EUR 2,5 miljoen hadden geleend aan SS Rotterdam BV schadeloos gesteld door het HbR. Reden daarvoor was dat aan particulieren andere eisen gesteld worden dan aan financiële instellingen waar het gaat om het onderzoeken van bevoegdheden.

Ondertussen nam Scholten ontslag bij het HbR. Er zijn daarbij geen afspraken gemaakt of toezeggingen gedaan over financiële regelingen etc.

Eind januari 2005 hebben gemeente en HbR samen aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM) van een vermoeden van strafbare feiten. De aangifte was niet gericht tegen personen. Het Functioneel Parket van het OM heeft vervolgens stafrechterlijk onderzoek verricht. Op basis daarvan heeft het OM besloten over te gaan tot strafrechterlijke vervolging van Scholten en Van den Nieuwenhuijzen. Informatie uit onderzoek van FIOD-ECD was voor gemeente en HbR aanleiding om op 25 augustus 2009 aangiften te doen tegen Scholten en Van den Nieuwenhuijzen van vermoeden van omkoping.

Alle financiële instellingen die bij het omvallen van ondernemingen van Van den Nieuwenhuijzen een garantstelling ondertekend door Scholten hadden, hebben zich daarop in het najaar van 2004 beroepen. HbR en gemeente hebben steeds aangegeven dat Scholten niet bevoegd was de garanties af te geven en dat het de verantwoordelijkheid van de banken was om te onderzoeken hoe het zat met zijn bevoegdheden. Tevens is daarbij gesteld dat de garanties een vorm van staatssteun zijn: een overheid staat garant voor verplichtingen van vennootschappen die zelf zonder een dergelijke garantie geen geld kunnen aantrekken. Deze staatssteun is verboden en daarom zijn de garanties ongeldig.

Overzicht rechtszaken garanties

Financiële instelling Bedrag Gemeente/
Havenbedrijf Status geschil
Residex EUR 10,2 miljoen Gemeente Claim afgewezen op basis van argument dat garantie staatssteun is. Residex heeft beroep aangetekend. Het Hof heeft het vonnis bekrachtigd en Residex heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft verwezen naar het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg.
Barclays Amsterdam EUR 49 miljoen
( twee leningen van EUR 33
respectievelijk EUR 16 miljoen) Gemeente Claim afgewezen op basis van argument dat Scholten niet bevoegd was garanties te verstrekken en de gemeente ook niet de schijn heeft laten ontstaan dat hij wel bevoegd was. Ook het door Barclays ingestelde beroep is afgewezen. Barclays heeft vervolgens afgezien van cassatie.
Barclays Londen EUR 19 miljoen HbR Rechtszaak is geschikt: overeengekomen is dat Barclays de claim intrekt, zonder enige betaling te ontvangen.
Commerzbank EUR 20 miljoen HbR Claim afgewezen op basis van argument dat garantie staatssteun is. Commerzbank heeft beroep aangetekend. Meer informatie
Feiten en cijfers Havenbedrijf Rotterdam N.V. en de Rotterdamse haven