Centrale Raad van Beroep


Geen verwijtbare werkloosheid omdat niet gestreefd is naar onverwijlde beëindiging van dienstbetrekking docent in verband met downloaden, op cd zetten en in bezit hebben van kinderporno.

Indien een schoolbestuur bekend wordt met het downloaden, op een cd-rom zetten en in bezit houden van kinderporno door een leraar kan in beginsel van hem redelijkerwijs niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren ook al hebben die gedragingen volledig in de privésfeer plaatsgevonden.
Daarmee staat nog niet vast dat deze gedragingen ook voor de werkgeefster van appellant in dit specifieke geval een arbeidsrechtelijke dringende reden vormde. In dit verband is van belang dat appellant kort na de inval, op 8 en 11 oktober 2004, zelf heeft gemeld en erkend dat bij de inval van de politie bij hem thuis een door hem vervaardigde cd-rom met kinderporno was aangetroffen. De werkgeefster heeft ondanks die erkenning appellant niet te kennen gegeven te streven naar een onverwijlde beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Evenmin is de werkgeefster direct na het gesprek op 11 oktober 2004 overgegaan tot schorsing van appellant. In plaats daarvan heeft de werkgeefster, na verdere gesprekken met appellant, contacten met de onderwijsinspectie en na de vergadering van de oudervereniging op 13 oktober 2004 besloten appellant aan te raden voorlopig even thuis te blijven en zich verder te beraden over de te nemen stappen.
Op 21 oktober 2004 volgt dan de schorsing van appellant en pas op 27 januari 2005 de indiening van een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met appellant wegens een verandering in de omstandigheden. In het verzoekschrift heeft de werkgeefster de kantonrechter laten weten appellant niet geheel te willen afvallen en de arbeidsovereenkomst niet eerder ontbonden te willen zien dan met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. De Raad onderkent dat in organisaties als die van de werkgeefster enige tijd voor overleg en beraad nodig kan zijn alvorens (definitieve) rechtspositionele stappen te ondernemen. Op grond van alle hier genoemde feiten, in onderlinge samenhang bezien, kan hij niet anders dan constateren dat deze werkgeefster in de gedragingen van appellant geen dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 van het BW heeft gezien. Het Uwv en de rechtbank hebben ten onrechte aangenomen dat in dit geval aan de werkloosheid van appellant een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt. Van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, WW is hier geen sprake.

LJ Nummer

BN6055

Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep Datum actualiteit: 10 september 2010 Naar boven