Rijksoverheid
15 september 2010
Herkomst kolen NL energiecentrales
Op 29 juni 2010 heeft uw Kamer tijdens het mondelinge vragenuur de minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) vragen gesteld naar
aanleiding van berichtgeving van Netwerk en een bericht in de Volkskrant over
een aantal Nederlandse energiebedrijven die kolen aanschaffen bij bedrijven in
Colombia die betrokken zouden zijn bij ernstige schendingen van mensenrechten.
Hierbij bied ik u mede namens de minister van VROM de aan u tijdens het
vragenuur van 29 juni 2010 toegezegde informatie aan. Dit betreft een nadere
toelichting op het kabinetsbeleid maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)
en de invulling daarvan in dit specifieke geval.
Daarnaast ga ik in op de vragen van:
* Het lid Jansen (SP) over een overzicht van de voortgang van de
onderhandelingen over 'non trade concerns en handel' in de WTO;
* Het lid Koopmans (CDA) over de uitkomsten van het door Clingendael
uitgevoerde onderzoek naar de productieomstandigheden van uranium.
* Het lid Van der Ham (D66) over opname van MVO!vereisten bij het
verstrekken van subsidies voor CO2!opslag en
* Het lid Samsom (PvdA) over de uitvoering van de motie Vendrik
(Kamerstuk 32 123 XIII, nr. 38) over de invoering van een CO2!norm voor
energiecentrales;
1. Maatschappelijk verantwoord ondernemen / MVO
In een aantal Kamerbrieven (Kamerstuk 26 485 nr. 53 en nr. 62) heb ik u
aangegeven dat ik van ieder bedrijf verwacht dat het maatschappelijk
verantwoord onderneemt. Dit geldt voor zowel de activiteiten in Nederland als
voor de internationale activiteiten. Bedrijven dienen zich in ieder geval te houden
aan de wetgeving van het land waar zij hun activiteiten uitoefenen. MVO gaat in
veel gevallen echter verder dan bestaande wet! en regelgeving. Ik verwacht
daarom van bedrijven dat zij zich houden aan het normatieve kader van de OESO
Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
Hoever de verantwoordelijkheid van een individuele onderneming kan reiken, is
uiteengezet in het werk van professor John Ruggie, Speciaal Vertegenwoordiger
van de VN op het gebied van Bedrijfsleven en Mensenrechten. Het door hem
ontwikkelde 'Protect, Respect en Remedy' raamwerk geeft een visie op de
verantwoordelijkheden van overheid en bedrijfsleven ten aanzien van BEB/HPG / 10133086
bescherming van mensenrechten. Hoewel overheden de primaire plicht hebben
om mensenrechten te beschermen, hebben bedrijven de verantwoordelijkheid de
mensenrechten van alle mensen op wie zij impact hebben te respecteren in de
landen waar zij actief zijn. Ik deel deze visie.
Een onderneming heeft dus tot taak om de ethische, sociale en milieuaspecten
van haar activiteiten na te gaan en op basis daarvan verantwoorde keuzes te
maken ten aanzien van haar doen en laten. Verantwoording vindt plaats in dialoog
met belanghebbenden. Daartoe dienen bedrijven de nodige transparantie te
betrachten. Hoe zij dit doen, is aan hen. Een door Uw Kamer geopperde ! al dan
niet sectoraal ! opgezette website is daarbij één van de mogelijkheden.
Het opnemen van MVO in de bedrijfsvoering is niet altijd eenvoudig.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen is maatwerk; de meest efficiënte
oplossingen kunnen worden gevonden wanneer bedrijven zelf invulling geven aan
hun verantwoordelijkheid.
In de loop der jaren zijn er, grotendeels in samenwerking met overheden en
maatschappelijke organisaties, hulpmiddelen voor deze invulling ontwikkeld zoals
Global Compact, het Global Reporting Initiative, de 'Voluntary Principles on
Security and Human Rights', ISO 26000 en methodieken voor het doen van 'due
diligence' op het vlak van milieu en mensenrechten, zoals de OESO 'Risk
Awareness Tool for Multinational Enterprises in Weak Governance Zones'.
Het generiek voorschrijven van de toepassing van één van de genoemde
hulpmiddelen past niet bij de aard en het contextgebonden karakter van MVO. Het
kabinet heeft daarom in zijn brief over ketenverantwoordelijkheid (TK stuk 26 485
nr. 62) aangegeven het initiatief van de sociale partners in de SER om zelf
invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid (Internationaal MVO initiatief)
een goede zaak te vinden. Dit initiatief zal in 2012 worden geëvalueerd.
Waar nodig en mogelijk is de Nederlandse overheid bereid om initiatieven van het
bedrijfsleven te ondersteunen. Zo werkt de Nederlandse ambassade in Bogotá aan
projecten gericht op implementatie van de 'Voluntary Principles on Security and
Human Rights' met als inzet te komen tot opname van de bestaande 'code of
conduct' in contractsvoorwaarden tussen afnemers en leveranciers van
delfstoffen.
Voor het door de Kamer in het vragenuur aangekaarte vraagstuk betekent dit dat
ik het betrokken Nederlandse bedrijfsleven in gesprekken, waar nodig, blijf wijzen
op hun verantwoordelijkheden op het terrein van MVO. Daarnaast bestaan er
mijns inziens ook nog andere mogelijkheden voor betrokken private partijen om
het bedrijfsleven aan te spreken op hun verantwoordelijkheden, zo niet
rechtstreeks dan wel via een melding bij het door de overheid ingestelde Nationaal
Contactpunt voor de OESO Richtlijnen (NCP).
Op grond van bijgevoegde aan mij gerichte brief van 1 september 2010 van BEB/HPG / 10133086
EnergieNed ga ik er vanuit dat de elektriciteitsbedrijven en de betrokken
maatschappelijke organisaties het pad hebben gevonden tot een constructieve
dialoog over verantwoorde winning van en handel in steenkool.
Een van de eerste onderwerpen van deze dialoog is het verbeteren van de
transparantie van de herkomst van de gebruikte kolen, zo hebben de
electriciteitsbedrijven mij in aanvulling op hun schrijven laten weten.
Hiermee hoop ik tevens antwoord te hebben gegeven op de vragen van lid
Wiegman!van Meppelen Scheppink (CU) over transparantie over de herkomst van
kolen.
2. Antwoord op vragen
Voortgang 'non trade concerns / NTCs' in de WTO
Het lid Jansen (SP) heeft gevraagd om een overzicht van de voortgang van de
onderhandelingen over de 'non trade concerns en handel'in de WTO. Uw Kamer
heeft op 6 mei 2009 de kabinetsvisie 'non!trade concerns / NTCs' en
handelsbeleid: verduurzaming van productiemethoden en - processen wereldwijd
ontvangen (TK 26485 nr. 68). Daarin heeft het kabinet een driesporenbeleid
uiteengezet voor de aanpak van duurzaamheidsvraagstukken in relatie tot handel.
Hieruit komt naar voren dat de aanpak van NTCs maatwerk vereist en dat een
'one size fits all' benadering niet mogelijk is.
In de WTO wordt in verschillende fora over NTCs gesproken. In de huidige WTO
Doha ronde is onvoldoende draagvlak voor bespreking van NTCs in WTO!kader.
Nederland blijft zich echter inzetten om NTC's een plek te geven op de WTO!
agenda.
Ook buiten de WTO zet het kabinet zich in, veelal samen met de Europese Unie,
om 'non!trade concerns' in handelsrelaties met andere landen te adresseren. Zo
worden in alle vrijhandels! en associatieakkoorden ! inclusief de Economic
Partnership Agreements (EPAs) met ACS!landen ! afspraken gemaakt over
duurzame ontwikkeling. Nederland zet zich in voor opname van een sterk
duurzaamheidshoofdstuk in deze akkoorden, waarin partijen zich committeren aan
afspraken over onder andere arbeidsrechten en milieu. De verdragspartijen
maken hierbij ook afspraken om milieu! en arbeidsstandaarden niet te verlagen
ten behoeve van het aantrekken van handel en investeringen, om een 'race to the
bottom' te vermijden. Het kabinet vindt het daarnaast van groot belang dat ook
het maatschappelijk middenveld in de betrokken landen kan meepraten over de
naleving van de afspraken.
De EU geeft verder unilateraal via het Algemeen Preferentieel Systeem (APS)
extra preferenties aan ontwikkelingslanden die zich inzetten voor implementatie
en naleving van verdragen op terrein van mensenrechten, arbeidsrechten,
milieubescherming en goed bestuur.
Onderzoek productieomstandigheden uraniumwinning BEB/HPG / 10133086
Het lid Koopmans (CDA) vroeg naar de uitkomsten van het door Clingendael
uitgevoerde onderzoek naar de productieomstandigheden van uranium.
In 2006 heeft VROM een aantal studies laten uitvoeren naar de verschillende
veiligheid! en milieuaspecten in de verschillende fasen van het splijtstofcyclus.
CIEP (Clingendael International Energy Programme) heeft een studie uitgevoerd
naar uraniumwinning. De resultaten van de studie zijn opgenomen in een rapport
dat specifiek ingaat op de mogelijke milieu! en gezondheidsproblemen bij
uraniumwinning en op het aspect voorzieningszekerheid. In de studie zijn geen
sociale aspecten van uraniumwinning onderzocht.
Uit het rapport kan worden geconcludeerd dat milieubelasting gerelateerd aan de
winning en verwerking van uranium mede bepaald wordt door de toegepaste vorm
van uraniumwinning, en gedomineerd wordt door het beheer van de tailings en
van de mijn, tijdens de exploitatie en na de sluiting van de mijn. De belasting van
het milieu houdt voornamelijk verband met de radonemissies naar de lucht en
emissies van zware metalen naar water en bodem.
Vanwege verschillen in management van tailings en mijnen valt in de praktijk een
enorme spreiding in de aan mijnbouw en extractie van uranium gerelateerde
milieubelasting te constateren. Niet goed beheerde tailingreservoirs hebben een
risico om een aanzienlijke hoeveelheid radioactiviteit te emitteren. In principe is
het mogelijk de milieubelasting te minimaliseren tot een niveau van natuurlijke
emissies van radon uit de bodem door een goede afdichting van de reservoirs.
Er bestaan ook verschillen in de milieueffecten als gevolg van de verschillende
vormen van mijnbouw: dagbouw, ondergrondse mijnbouw en oplossingmijnbouw.
Bij oplossingsmijnbouw met een goede nazorg, na beëindiging van de activiteit
zijn de milieueffecten en daarmee de gezondheidseffecten het kleinst.
De stralingbelasting die de mijnwerknemers ondervinden hangt af van de wijze
van winning en kan sterk variëren tussen de verschillende mijnen. Uit de
gerapporteerde gemeten jaarlijkse doses blijkt dat de werknemers een hoge
jaarlijkse individuele dosis ondervinden, die echter beneden de jaarlimiet voor
blootgestelde werkers blijft. Overzichten van de doses worden door de Nuclear
Energy Agency (NEA) gepubliceerd.
Conclusie van het rapport is dat er verschillende vormen van uraniumwinning zijn
die tot verschillende milieuverontreinigingen leiden. In het rapport wordt verder
opgemerkt dat uraniumwinning buiten Nederland plaatsvindt, waardoor de milieu!
en gezondheidseffecten hiervan elders optreden. EPZ publiceert op haar website
waar de uranium die voor de kerncentrale in Borssele gebruikt wordt, gewonnen
wordt. De laatste jaren is vaak gebruik gemaakt van uranium uit Kazachstan.
Deze mijn beschikt over het ISO 14001 milieuzorgsysteem.
MVOvereisten bij CO2opslag
Het lid Van der Ham (D66) vroeg naar de mogelijkheid om MVO!vereisten te
koppelen aan het verstrekken van subsidie voor CO2!opslag.
Het kabinet stimuleert MVO en CO2!opslag. In deze brief is aangegeven hoe het BEB/HPG / 10133086
kabinet MVO stimuleert. Ik zie geen meerwaarde in aanvullende MVO!vereisten
bij het verlenen van subsidies aan projecten voor CO2!opslag in Nederland. Ik
vind dat niet het geijkte middel om MVO bij deze projecten te stimuleren. Bij het
realiseren van deze projecten wordt al veel nadruk gelegd op veiligheidsaspecten,
milieu, dialoog met stakeholders etc. Een directe koppeling via de
subsidievereisten vind ik dan ook ongewenst.
Uitvoering motie Vendrik, 32 123 XIII nr. 38)
Het lid Samsom (PvdA) heeft gevraagd naar de uitvoering van de motie van het
lid Vendrik c.s. over de een CO2!norm voor energiecentrales.Ik wijs u erop dat de
leden Van Gent, Samsom en Wiegman!Van Meppelen Scheppink tijdens de
behandeling van het wetsvoorstel 'Kolenbelasting' een amendement (TK 31 362 nr
11) hebben ingediend dat in de invoering van een CO2!norm voorziet. Het kabinet
heeft een schriftelijke reactie daarop - en daarmee ook op de motie Vendrik -
toegezegd. Het kabinet is thans in afwachting van de reactie van de
initiatiefnemers op het advies van de Raad van State terzake waarna het kabinet
met haar reactie zal komen.
(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven
Minister van Economische Zaken