Rijksoverheid


Datum 10 september 2010

Nader rapport inzake de tweede nota van wijziging op het ontwerp van een Derde Aanpassingswet BES

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 juni 2010, nr. 10.001484, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake de bovenvermelde nota van wijziging rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 juni 2010, nr. W04.10.0199/I, bied ik U hierbij aan. De Raad geeft U in overweging de nota van wijziging niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten4Generaal, dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De opmerkingen van de Raad van State worden in het navolgende besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de Raad aangehouden.


1. Notificatie van de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden De Raad adviseert in te gaan op de wijze waarop kan worden verzekerd dat in de praktijk daadwerkelijk wordt genotificeerd nu in de nota van wijziging geen notificatieverplichting is opgenomen. Dienaangaande moet worden vooropgesteld dat de voorgestelde regeling inzake de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden voor de opsporingspraktijk op de BES4eilanden volledig overeenkomt met de voorstellen op dit gebied die in de Nederlandse Antillen en Aruba in procedure zijn gebracht. Ook die voorstellen bevatten geen regeling betreffende het doen van schriftelijke mededeling van de uitoefening van toegepaste bevoegdheden. Met het oog op het grote belang van een eenvormig strafprocesrecht binnen de Caribische delen van het Koninkrijk is er daarom voor gekozen een regeling, zoals die is opgenomen in artikel 126bb van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering, achterwege te laten.
Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereist dat een ieder recht heeft een effectief rechtsmiddel aan te wenden tegen een schending van een in het EVRM gegarandeerd grondrecht. Aangezien het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden een beperking van de grondrechten van de burger met zich kan brengen, is het van belang dat ook in dit kader de burger de mogelijkheid heeft de rechtmatigheid daarvan aan de rechter voor te leggen. Notificatie is één middel die deze mogelijkheid faciliteert indien de betrokkene niet van de bevoegdheidstoepassing op de hoogte is gekomen. Er zijn echter ook andere middelen die bijdragen aan de mogelijkheid om de rechtmatigheid van de toegepaste bevoegdheden door een rechterlijke instantie te laten toetsen. Zo kan de betrokkene een verzoek om kennisneming van de verwerkte persoonsgegevens bij het openbaar ministerie doen in de wetenschap dat de Wet bescherming persoonsgegevens BES aanspraak geeft op kennisneming van de over hem verwerkte persoonsgegevens. Ook kan de betrokkene uiteraard tijdens het strafproces op de hoogte komen van de toepassing van jegens hem uitgeoefende bevoegdheden. Op de mogelijkheid van rechterlijke toetsing in dat kader is immers de voorgestelde wettelijke regeling voornamelijk gericht. Voorts zal in overleg met het openbaar ministerie worden bezien of er nog aanleiding is om op uitvoeringsniveau, bijvoorbeeld bij wege van een richtlijn, een additionele voorziening te treffen waarmee kan worden verzekerd dat personen ten aanzien van wie een van de bijzondere opsporingsbevoegdheden is uitgeoefend, daarover worden geïnformeerd.

2. Vernietiging van gegevens na notificatie
De Raad adviseert een regeling omtrent de vernietiging van gegevens in de voorgestelde regelgeving op te nemen.
De bewaartermijn van de persoonsgegevens die zijn verkregen bij de uitoefening van een bijzondere opsporingsbevoegdheid volgt uit artikel 10 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES. De gegevens mogen niet langer worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren, dan noodzakelijk is voor de verwerking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld en vervolgens worden verwerkt. Opdat deze bepalingen nader kunnen worden gespecificeerd is aan artikel 177k een zesde en aan artikel 177z een achtste lid toegevoegd. Deze bepalingen komen erop neer dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften kunnen worden gegeven met het oog op de bewaring en vernietiging. Vergelijkbare delegatiegrondslagen zijn overigens inmiddels ook opgenomen in het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen met het oog op de invoering van een wettelijke regeling voor de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Een groot aantal redactionele wijzigingen is overgenomen. Om de voorgestelde wettelijke regeling ook wat vormgeving betreft zoveel mogelijk te laten overeenstemmen met de Antilliaanse en Arubaanse ontwerpen waarvoor het vereiste van eenvormigheid geldt, zijn de aanbevelingen tot herordening van één of meer artikelen of artikelleden niet overgenomen.
De redactionele opmerking van de Raad over wat uiteindelijk artikel 5, lid 3, AOV BES is, is niet overgenomen. In het artikel 1 van het huidige Landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 26ste juli 1960 ter uitvoering van artikel 5, derde en vierde lid van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) is in artikel 2, onderdeel c, opgenomen dat niet als verzekerde in de zin van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering wordt aangemerkt degene, die niet geacht kan worden blijvend binnen de Nederlandse Antillen te wonen en die verzekerd is krachtens een buitenlandse wettelijke regeling inzake geldelijke gevolgen van ouderdom, in de gevallen door de Minister van Sociale Zaken aan te wijzen. Teneinde een overeenkomstige bepaling mogelijk te maken in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen BES is de door de Raad bedoelde subdelegatie noodzakelijk.
De Raad merkt in de laatste drie redactionele opmerkingen op dat bij een aantal onderdelen wijzigingen voorin het aan te passen onderdeel van ABES III behoren te worden opgenomen. Deze opmerkingen zijn niet overgenomen. Het voorin in de desbetreffende onderdelen opnemen van de wijzigingen komt de overzichtelijkheid niet ten goede. Derhalve is ervoor gekozen de wijzigingen aan het einde van de desbetreffende onderdelen toe te voegen.
Wijziging van de nota van wijziging na advisering Raad van State Bij de opstelling van de nota van wijziging is er rekening mee gehouden dat het wetsvoorstel tijdig door het parlement behandeld zou kunnen worden om op de transitiedatum inwerking te kunnen treden. Ervan uitgaande dat de transitie op 10 oktober 2010 zal plaatsvinden, is het tijdspad echter inmiddels zo krap, dat het niet reëel is te verwachten dat de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel voor dat tijdstip kan worden afgerond. Voor het onderdeel van de nota van wijziging zoals voorgelegd aan de Raad van State dat betrekking had op het Wetboek van Strafvordering BES, levert een latere inwerkingtreding dan de transitiedatum overwegende bezwaren op. Dit onderwerp zal daarom bij wijze van noodscenario bij ministeriële regeling op grond van artikel 20 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geregeld worden, die zo spoedig mogelijk daarna bij formele wet moet worden goedgekeurd. Daarom zijn de wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering BES na de advisering door de Raad van State uit de nota van wijziging gehaald.
Ik moge U verzoeken in te stemmen met toezending van de gewijzigde nota van wijziging aan de Tweede Kamer der Staten4Generaal en mij te machtigen de adviesaanvraag, de nota van wijziging, zoals aangeboden aan de Raad van State, het advies van de Raad van State en het nader rapport aan te bieden aan de Tweede Kamer der Staten4Generaal.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

drs. A.Th.B. Bijleveld4Schouten