Rijksoverheid


Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een bepaling over de Nederlandse taal en het doen vervallen van additionele artikelen die zijn uitgewerkt

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een bepaling over de Nederlandse taal en het doen vervallen van additionele artikelen die zijn uitgewerkt;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Er bestaat grond het hierna in de artikelen II, III en IV omschreven voorstel tot verandering in de Grondwet in overweging te nemen. ARTIKEL II
Na artikel 23 van de Grondwet wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 23a

1. De officiële taal van Nederland is het Nederlands.
2. Bevordering van het gebruik van het Nederlands is voorwerp van zorg der overheid. De overheid treft maatregelen ter bevordering van de kennis van het Nederlands.

3. Ieder heeft het recht om in het verkeer met de overheid het Nederlands te gebruiken en door de overheid in het Nederlands te worden benaderd, behoudens in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald.

4. De wet stelt regels omtrent het gebruik van het Fries in het verkeer met de overheid.
ARTIKEL III
Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd: ARTIKEL III
Artikel 23a, derde lid, treedt eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.
ARTIKEL IV
2
De additionele artikelen I en II van de Grondwet vervallen. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges, en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De MinisterPresident, Minister van Algemene Zaken, De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, De Minister van Justitie,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen deel

1. Aanleiding, doel en inhoud van het wetsvoorstel Bij de totstandkoming van het kabinetBalkenende IV is afgesproken dat de overheid het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuur en omgangstaal bevordert en daartoe het Nederlands vastlegt in de Grondwet, onverminderd de wettelijke erkenning van (het gebruik van) de Friese taal.1 Aanvankelijk heeft het kabinet overwogen om dit onderwerp in de opdracht van de staatscommissie Grondwet op te nemen, zodat het in breder verband kon worden bezien. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de taakopdracht van de staatscommissie, is besloten over te gaan tot indiening van dit wetsvoorstel, zoals is aangekondigd in het nader rapport.2 Met dit wetsvoorstel wordt de status van de Nederlandse en de Friese taal in de Grondwet verankerd. Daarmee wordt beoogd de positie van deze nationale talen te beschermen en te versterken in een almaar globaliserende wereld. Als gevolg van de internationalisering en de pluriforme samenstelling van de Nederlandse bevolking worden er steeds meer talen gesproken in Nederland. Onder meer het arbeidsverkeer tussen EUlanden, immigratie, uitwisseling van studenten, toerisme en internet dragen daaraan bij. In het bijzonder het Engels wint door het proces van internationalisering in toenemende mate terrein in Nederland. De internationale ontwikkeling is niet tegen te houden. De Nederlandse taal ontwikkelt zich eveneens onder invloed van nieuwe communicatiemiddelen. Met die ontwikkelingen is niets mis, zolang het gebruik van de Nederlandse taal niet in de verdrukking komt. Dit wetsvoorstel moet waarborgen dat men in Nederland te allen tijde met de Nederlandse taal terecht kan. De volgende paragrafen van de toelichting gaan verder in op welke wijze dat geschiedt. Ook gaan wij in op de positie van de officiële voertalen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES), te weten het Papiaments en het Engels. De voorgestelde grondwetsbepaling geeft uitdrukking aan het ongeschreven constitutionele uitgangspunt dat het Nederlands de officiële taal is in Nederland. Veel burgers veronderstellen dat dit al expliciet in de Grondwet is opgenomen.3 Op dit moment vloeit dit echter slechts voort uit enkele wetsbepalingen - die vooral gericht zijn op de uitzonderingen in plaats van op de hoofdregel - en uit jurisprudentie. Dat het Nederlands in beginsel de officiële bestuurstaal is volgt sinds 1995 uit artikel 2:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat het Nederlands in beginsel de officiële rechtstaal is, is niet wettelijk vastgelegd, maar volgt uit jurisprudentie.4 Dit grondwetsvoorstel ziet niet op deelterreinen, maar introduceert een generieke taalbepaling. Het voorstel heeft in zijn geheel betrekking op het Nederlands als bestuurstaal, als rechtstaal, de taal in het onderwijs en als cultuur en omgangstaal. De reikwijdte verschilt wel per onderdeel.

1 Kamerstukken II 2006/07, 30 891, nr. 4, p. 31.
2 Kamerstukken II 2007/08, 31 570, nr. 3.

3 Zie het rapport van de Nationale conventie, Hart voor de publieke zaak 2006, p. 44.
4 Afdeling rechtspraak van de Raad van State (ARRS) 17 januari 1985, AB 1986, 73; ARRS 29 juni 1990, ABkort 1990, 726; College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) 19 januari 2009, AB 2009, 100. 4
Ook geeft de voorgestelde grondwetsbepaling uitdrukking aan gedeelde waarden. Taal vormt een van de wezenlijke kenmerken van een gemeenschap. Mensen voelen zich door het gebruik van dezelfde taal met elkaar verbonden. Daarmee is onze taal een belangrijk element van cultuur, alsook van persoonlijke en gedeelde identiteit. Uit de kabinetsreactie op het WRRrapport Identificatie met Nederland blijkt dat de Nederlandse taal volgens het kabinet een kernelement vormt van de Nederlandse gemeenschappelijke identiteit. De regering is van mening dat de Nederlandse taal het cement vormt van de Nederlandse samenleving en aan de basis staat van identificatie met Nederland. Dat geldt zowel voor autochtone Nederlanders als voor migranten. Dat standpunt wordt gedeeld door Nederlandse burgers. In het Nationale vrijheidsonderzoek 2009 gaf maar liefst 96% van de ondervraagden aan dat zij het beheersen van de Nederlandse taal heel belangrijk vinden. De Nederlandse taal is dus een belangrijk onderdeel van de Nederlandse cultuur. Onze taal dient zorgvuldig te worden onderhouden en beschermd. Cultuurbehoud is dan ook één van de doelstellingen van dit wetsvoorstel. Verankering van het Nederlands in de Grondwet kan daaraan bijdragen. Dezelfde redenering geldt mutatis mutandis voor het Fries als tweede erkende taal in ons land.
In aanvulling hierop heeft ook de Raad van State in punt I, onderdeel 2 van zijn advies enkele ontwikkelingen in Nederland en Europa geschetst, die er naar het oordeel van de regering op wijzen dat thans in brede kring de wens leeft om de Nederlandse taal op nationaal niveau te beschermen. De regering geeft daaraan uiting met dit voorstel om het Nederlands een officiële positie te geven in de Grondwet. Het valt op dat Nederland tot de minderheid van Europese landen behoort die geen grondwettelijke bepaling over de taal heeft. Hierbij verwijst de regering naar het rechtsvergelijkende onderzoek bij het advies van de Raad van State. Wij noemen hier slechts wat voorbeelden van enkele nabij gelegen landen. In België is het gebruik van gesproken talen vrij: het kan alleen door de wet worden geregeld voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken (artikel 30). Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen bij wet het gebruik van de talen voor bestuurszaken, het onderwijs en de sociale betrekkingen tussen werkgevers en hun personeel voor hun eigen gemeenschap (artikel 129). In de Duitse Grondwet is taal opgenomen als nondiscriminatiegrond (artikel 3). In Luxemburg is grondwettelijk bepaald dat de wet het gebruik van de talen in administratieve en gerechtelijke zaken regelt (artikel 29). De Franse Grondwet bepaalt dat het Frans de taal van de republiek is (artikel 2). Tot slot stelt de Spaanse Grondwet dat het Castilliaans de officiële Spaanse taal van de staat is; andere talen van Spanje zijn officieel in de desbetreffende autonome gemeenschappen, in overeenstemming met hun wettelijke bepalingen (artikel 3). Niettegenstaande de verscheidenheid aan achtergrond en inhoud van die taalbepalingen, waar ook de Raad van State op heeft gewezen, beschouwt men het onderwerp taal in de meeste landen blijkbaar ook als iets van constitutionele aard.
De voorgestelde bepaling gaat verder dan het vastleggen van een ongeschreven uitgangspunt. Het eerste lid wordt geconcretiseerd in een zorgplicht voor de overheid (tweede lid) en een grondrecht van de burger (derde lid). Voor het Fries wordt tot slot een afzonderlijk vierde lid opgenomen dat de basis geeft voor specifieke regelgeving. In dit wetsvoorstel combineert de regering derhalve verscheidene mogelijkheden om de Nederlandse taal in de Grondwet te verankeren, die eerder zijn onderzocht op
5
verzoek van de Tweede Kamer.5 De regering is van mening dat het samenstel van de voorgestelde bepaling een werkelijk toegevoegde waarde geeft, waarbij ook recht wordt gedaan aan de positie van het Fries.
Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat de hoofdtaal van Nederland het Nederlands is. Daarnaast kunnen andere talen een bij of krachtens de wet gewaarborgde uitzonderingspositie hebben (in delen van het land). Op dit moment bestaat een dergelijke regeling voor het Fries in de provincie Fryslân en is een wettelijke regeling in voorbereiding voor het Papiaments en Engels voor de toekomstige nietEuropese delen van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).
2. Sociaal grondrecht
Het is een aanhoudende taak van de overheid om ervoor te zorgen dat het gebruik van het Nederlands actief wordt bevorderd. Die inspanningsverplichting rust in eerste instantie op ambten die behoren tot de wetgevende en uitvoerende macht, en niet op de rechtsprekende macht.
De zorgplicht van de overheid richt zich onder meer op het duidelijk en zorgvuldig gebruik van de Nederlandse taal. Dat geldt in de eerste plaats voor de overheid en onder haar gezag werkzame ambtenaren zelf. Het vorige kabinet heeft enkele daartoe strekkende aanbevelingen uit de initiatiefnota van Kamerlid Van Gent, met de titel Heerlijk Helder Hollands, onderschreven.6 De zorgplicht sluit verder nauw aan bij de doelstellingen van de Nederlandse Taalunie, waaronder de gemeenschappelijke bevordering van de kennis en het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal (artikel 3 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake de Nederlandse Taalunie). Uit onderzoek blijkt dat het taalniveau van Nederlandse scholieren in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs de laatste jaren achteruit is gegaan. Als reactie daarop heeft dit kabinet goed taalonderwijs weer speerpunt van beleid gemaakt. Ontegenzeglijk zijn er grenzen aan de maakbaarheid van taal. Mensen passen hun taalgebruik voortdurend aan aan hun sociale omgeving en de situatie waarin zij zich bevinden. Dat is een natuurlijk proces. Waar het om gaat is dat Nederlands taalbeleid niet vrijblijvend mag zijn. Daarom acht de regering het aangewezen de zorgplicht tot bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal te verheffen tot een grondwettelijke plicht. Het gaat daarbij om een inspanningsverplichting en niet om een resultaatsverplichting. De grondwettelijke zorgplicht houdt in dat het een taak van de overheid is om te bevorderen dat iedereen die permanent of voor langere tijd in Nederland verblijft de Nederlandse taal machtig is. De regering ziet beheersing van de Nederlandse taal als een belangrijk instrument in het proces van inburgering en integratie. Integratie staat of valt met de participatie van alle in Nederland woonachtige burgers in onze samenleving, door werk, op school of in de buurt. De regering acht het daarom van groot belang dat migranten zich snel de Nederlandse taal eigen maken. Alleen zo
5 Brieven van de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken De GraaffNauta van 13 oktober 1991 (Kamerstukken II 1991/92, 21 427 nr. 20) en 5 oktober 1992 (Kamerstukken II 1992/93, 21 427 nr. 24). Zie ook het initiatiefwetsvoorstel Koekkoek/Van Middelkoop strekkende tot opneming van een bepaling over de Nederlandse taal, Kamerstukken II 1995/96, 24 431, nrs. 13.
6 Brief van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, 8 juni 2006, Kamerstukken II 2005/06, 30 470, nr. 3.
6
kunnen nieuwkomers volwaardig participeren in de maatschappij.7 Ook de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid (commissie Blok) concludeerde in haar rapport 'Bruggen bouwen' dat de achterblijvende arbeidsdeelname in belangrijke mate is toe te schrijven aan het gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal, terwijl arbeidsdeelname juist een structurele voorwaarde is voor integratie in de Nederlandse samenleving.8 In de afgelopen jaren is het belang van kennis van de Nederlandse taal ook tot uitdrukking gebracht in wetgeving, als eis voor inburgering9 en naturalisatie. Voor het verkrijgen van het Nederlanderschap eist de Rijkswet op het Nederlanderschap sinds 2003 een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal. Vanaf 1 oktober 2010 wordt deze eis eveneens gesteld bij naturalisatie op de Nederlandse Antillen of Aruba.10 De voorgestelde grondwetsbepaling geeft een duidelijk signaal dat de overheid er actief aan wil bijdragen dat alle burgers die permanent of langdurig in Nederland verblijven het Nederlands beheersen. Het is de taak van de overheid om daarop waar nodig beleid te voeren, bijvoorbeeld door verbetering van het aanbod om de Nederlandse taal te leren en door burgers aan te sporen die mogelijkheden te benutten. Onderwijs speelt daarbij uiteraard een belangrijke rol.
Niettegenstaande de zorgplicht van de overheid is en blijft het taalgebruik in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de individuele burger. Iedereen die langdurig in Nederland verblijft, is zelf verantwoordelijk om zich de Nederlandse taal eigen te maken. Tegelijkertijd zijn alle burgers vrij om onderling te communiceren in een andere taal dan het Nederlands. De overheid kan niet voorschrijven in welke taal burgers onderling met elkaar communiceren. De vrijheid om jezelf uit te mogen drukken in je moedertaal is een van de fundamentele vrijheden van de mens (uitingsvrijheid). Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van de regering om het gebruik van andere talen te verbieden. In (handels)relaties met het buitenland kan het gebruik van andere talen de onderlinge relatie zelfs ten goede komen. Deze grondwetsbepaling staat evenmin in de weg aan beleid om overheidsinformatie ook aan te bieden in andere talen dan het Nederlands, als daar een gegronde reden voor is. Andere talen kunnen naast het Nederlands worden gebruikt als de specifieke situatie daarom vraagt. Denk aan voorlichting over allerlei gemeentelijke voorzieningen of het recht op bijstand door een tolk in gerechtelijke procedures. In het onderwijs bestaan opleidingen die geheel of gedeeltelijk in een vreemde taal worden gegeven. De Wet op het hoger onderwijs (WHW) geeft daarvoor een duidelijke grondslag. Artikel 7, tweede lid, WHW bepaalt dat er alleen een andere taal kan worden gebezigd wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft, wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt, of indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode. Mits onderwijsinstellingen binnen de wettelijke kaders blijven, zal de overheid dergelijke opleidingen niet ontmoedigen.