Rijksoverheid
Ons kenmerk
GMT/VDG/3024002
Datum 21 september 2010
Eigen bijdrage tweedelijns GGZ3zorg
Geachte voorzitter,
Donderdag 16 september heeft het Algemeen Overleg (AO) Eigen betalingen
paramedische zorg en tweedelijns GGZ3zorg en TNF3Alfa remmers
plaatsgevonden. Uw Kamer heeft tijdens dit overleg nadere informatie gevraagd
over het (selectief) herberekenen van het geneesmiddelenvergoedingensysteem
(GVS), over een aantal dekkingsalternatieven zoals aangedragen door de heer
Van der Veen, over de overheveling van alle dure geneesmiddelen naar
intramuraal, over een eventuele mogelijkheid om kwetsbare groepen uit te
zonderen van de maatregel Eigen Betaling tweedelijns GGZ en over het inboeken
van eventuele gedragseffecten als besparing.
In mijn brief getiteld "Uitvoering van de motie 32123 XVI, nr 151" heb ik u
onlangs geïnformeerd over mijn conclusie dat ik de in de motie opgenomen
oproep tot herberekening van het GVS niet kan overnemen, omdat deze
onvoldoende dekking biedt als alternatief voor de invoering van de eigen bijdrage
GGZ en de eigen bijdragen bij logopedie, ergotherapie en dieetadvisering. In
dezelfde brief heb ik aangegeven dat ik wel enkele zorgverzekeraars bereid heb
gevonden om extra inspanningen te doen op de inkoop van geneesmiddelen, en
de uitgaven ten laste van het geneesmiddelenkader zo verder te verlagen. Ook in
het verleden is het voorgekomen dat opbrengsten van aangekondigd prijsbeleid
van zorgverzekeraars zijn ingeboekt. De uitbreiding van het inkoopbeleid is mij
pas zeer recent bekend geworden. Deze maatregel bespaart ¤ 30 mln structureel.
Ik heb u aangegeven dat het invoeren van de eigen bijdragen voor logopedie,
ergotherapie en dieetadvisering daardoor niet door hoeft te gaan.
Het oorspronkelijke voornemen om eigen bijdragen voor paramedische zorg en de
tweedelijns GGZ te introduceren zou echter een bedrag van in totaal ¤ 140 mln
besparen. Van deze ¤ 140 mln zou ¤ 110 mln gedekt moeten worden uit de
oorspronkelijke aangegeven maatregel, namelijk een eigen bijdrage in de
tweedelijns GGZ.
Ons kenmerk
GMT/VDG/3024002
Pagina 2 van 8
Farmacie
De heer Van der Veen heeft tijdens het AO enkele voorstellen gedaan om
alternatieve dekking te vinden in het geneesmiddelenkader. Met name ging hij in
op de hoogte van het tarief apotheekhoudenden, mogelijke kostenbesparingen als
gevolg van een ander tarief voor baxteren en de opbrengst van de tijdelijke
verhoging van de clawback.
In Trouw van 10 september 2010 heeft, zoals de heer Van der Veen tijdens het
AO aangaf, een bericht gestaan over de kortingen en bonussen die apothekers
verdienen op de inkoop van geneesmiddelen. Het artikel suggereerde dat
apothekers in 2009 en 2010 ¤ 75 mln meer inkomsten hebben gehad dan vooraf
was ingeschat, omdat de werkelijke inkoopvoordelen hoger waren dan eerder
geraamd. De heer Van der Veen deed de suggestie om (een deel van) dit bedrag
vanaf 2011 in te zetten om eigen bijdragen voor de tweedelijns GGZ te
voorkomen. Zijn vraag was of dat mogelijk is.
Ik betwijfel dat ten zeerste. Het bericht in Trouw is gebaseerd op zeer voorlopige
en vertrouwelijke cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Dat biedt geen
basis voor eventuele maatregelen op dit moment.
Mocht niettemin blijken dat er inderdaad sprake is van een dergelijk bedrag in
2009/2010, dan is evenzeer van belang, of een dergelijk bedrag kan leiden tot
een structurele besparing op het geneesmiddelenkader. Dit is echter niet het
geval. Dat komt doordat het tarief voor apotheekhoudenden jaarlijks opnieuw
wordt vastgesteld door de NZa op basis van de nieuwste onderzoeksgegevens en
geactualiseerde aannames over het volgende jaar. Aannames in 2008 ten aanzien
van de hoogte van de inkoopvoordelen en praktijkkosten van apotheekhoudenden
in 2009 werken niet door in het tarief van 2010 (dan wel 2011). In die zin werkt
een mogelijk teveel aan inkomsten in 2009 en 2010 niet structureel door in het
geneesmiddelenkader. Daarom is het ook niet in te zetten als een structurele
besparing vanaf 2011.
Naast deze berichtgeving in Trouw heeft het College van Beroep voor het
Bedrijfsleven op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan in de bodemprocedure van
de KNMP tegen het tarief apotheekhoudenden 2009. De rechter heeft ondermeer
opgemerkt dat het tarief voor apotheekhoudenden geen aanspraak op een
bepaald inkomensniveau voor individuele apothekers inhoudt, maar is gericht op
het kunnen bereiken van een gemiddeld inkomen. De onzekerheidsmarge is in de
uitleg van de rechter betrokken.
De heer Van der Veen stelde de vraag of in de uitspraak van het College een
mogelijke besparing is te vinden, wanneer de onzekerheidsmarge in het tarief
wordt teruggebracht. In antwoord daarop, wijs ik erop dat de bevoegdheid om het
tarief voor apotheekhoudenden vast te stellen ligt bij de NZa. De NZa zal deze
uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) meenemen in
haar vaststelling van het tarief 2011. De NZa berekent op dit moment het tarief
2011. Mogelijke kostenbesparingen als gevolg van een ander tarief voor baxteren
neemt de NZa mee in het lopende onderzoek naar inkoopvoordelen en
praktijkkosten en in de berekening van het tarief 2011. De NZa kan op dit
moment nog geen uitspraken doen over eventuele besparingen in het BKZ in
2011. Ik verwacht dat de NZa begin november het tarief apotheekhoudenden
2011 bekend zal maken. Hoewel er op dit punt en op dit moment dus niets hard
is, heb ik voldoende indicatie op grond waarvan ik een neerwaartse bijstelling van
het geneesmiddelenkader met maximaal ¤ 30 mln verdedigbaar acht.
Ons kenmerk
GMT/VDG/3024002
Pagina 3 van 8
Tenslotte vroeg de heer Van der Veen naar de opbrengst van de tijdelijke
verhoging van de clawback. De NZa heeft de tijdelijke schorsing van de clawback
in 2008 verrekend in de vorm van een tijdelijke verhoging van de clawback over
2009 en 2010. De verwachting destijds was dat deze maatregel ¤ 90 mln zou
opleveren. Onder meer als gevolg van prijsdalingen in de afgelopen periode heeft
deze tijdelijke maatregel tot nu tot ca. ¤ 60 mln opgeleverd. Het is aan de NZa om
te beslissen over niet alleen het tarief voor 2011, maar ook over de hoogte van de
clawback over 2011.
Selectief herberekenen
Zoals ik in mijn brief getiteld "uitvoering van de motie 32123 XVI, nr 151, d.d. 063
0932010" heb aangegeven, wil ik nadrukkelijk bezien of een selectieve
herberekening van het GVS per 2012 tot de mogelijkheden behoort. Het selectieve
karakter van een dergelijke benadering zit hem in het aanwijzen van specifieke
GVS clusters die in aanmerking komen voor een herberekening van de
vergoedingslimiet. Op basis van de huidige regelgeving is een herberekening van
toepassing op alle GVS clusters. Een belangrijke reden om selectief te
herberekenen is voorkomen dat er grote bijbetalingen ontstaan die onwenselijk
zijn. Ik streef er dan ook naar dat bij invoering van selectief herberekenen er geen
maximeringsregeling nodig is. Dit zorgt ervoor dat strategisch gedrag van partijen
en mogelijke prijsverhogingen voorkomen worden.
De uitvoerbaarheid en juridische haalbaarheid om flexibiliteit in de regelgeving in
te bouwen ga ik onderzoeken. Daarbij moet ik rekening houden met het gegeven
dat mede vanwege Europese vereisten er transparante en objectieve criteria
dienen te worden vastgesteld voor het selectief aanwijzen van voor herberekening
in aanmerking komende GVS clusters. Deze analyse van de juridische
mogelijkheden moet uitwijzen of 3 en op welke wijze - selectieve herberekening
uitgevoerd kan worden.
In totaal zijn 9 maanden nodig om de selectieve herberekening te realiseren (5
maanden voor aanpassen software CIBG; 4 maanden voor daadwerkelijke
herberekening, die bestaat uit herberekenen, voorhangprocedure, verwerken van
reacties van partijen op de voorhang en tot slot publicatie van definitieve
limieten). Ik kan dan ook op dit moment geen indicatie geven van de opbrengst
die hier mogelijk mee gemoeid is. Zodra de lopende voorhangprocedure, waarin
selectieve herberekening mogelijk wordt gemaakt, afgerond is, zet ik verdere
stappen.
Risico prijsverhogingen door fabrikanten
Ik heb in mijn brief de feitelijke ruimte voor prijsverhogingen door fabrikanten
vermeld en op die wijze inzicht willen geven in de maximale opwaartse financiële
risico's (van ¤ 200 mln plus ¤ 90 mln) van een, met een maximeringsregeling
gepaard gaande, herberekening van het GVS. Die risico's zijn, zoals ook in het
overleg met uw Kamer ter sprake kwam, met nadruk niet meegenomen in de
opbrengstberekening (¤ 33 mln1). De vraag is natuurlijk in hoeverre dat maximale
risico in de praktijk als werkelijk risico is aan te merken. Het gedragseffect
(prijsstrategieën van fabrikanten) is immers niet te voorspellen. Wel is het zo dat
indien er slechts een tiende deel van de geschetste risico's werkelijkheid zou
1. ¤ 28,3 mln opbrengst, zoals in mijn brief getiteld "uitvoering van de motie 32123 XVI, nr
151" plus ¤ 4,8 mln, nu de overheveling van de TNF3alfa remmers per 13132012 zal
plaatsvinden naar het ziekenhuiskader.
Ons kenmerk
GMT/VDG/3024002
Pagina 4 van 8
worden, daarmee de opbrengst al zo goed als teniet zou worden gedaan. De
praktijk, na herberekening van GVS vergoedingslimieten, zal waarschijnlijk een
mix te zien geven van prijsverlagingen, prijsverhogingen en ongewijzigde prijzen.
De risico's, die ik in mijn brief van 6 september j.l. heb aangegeven waren
uitsluitend bedoeld om te illustreren dat ook bij zo'n mix onder ogen moet worden
gezien dat de kans aanzienlijk is dat een herberekening van GVS
vergoedingslimieten geen geld zal opbrengen en mogelijk zelf geld zal kosten.
Langtermijnvisie geneesmiddelen
Gezien bovengenoemde financiële risico's zou ook het doorvoeren van GVS
herberekening zonder daarvoor opbrengst in te boeken niet als vrijblijvende
mogelijkheid opgevat moeten worden. Immers de kans op een negatief resultaat
blijft ook in dat geval aanwezig. Ik beantwoord hiermee de vraag van de heer
Zijlstra over het eventuele nut van het doorvoeren van de herberekening ook al
zou die niets opbrengen.
Naast reeds gevoerde argumenten (anders dan financiële) die pleiten tegen
herberekening van het GVS noem ik de tegenstrijdigheid die ontstaat als
herberekening zou leiden tot bijbetalingen bij (chronische) patiënten die vanwege
het gebruik van diezelfde geneesmiddelen juist compensatie genieten voor het
eigen risico. Ruim 800.000 mensen zullen worden geconfronteerd met een
bijbetaling van tussen de ¤ 100,3 en ¤ 200,3. Het leeuwendeel (circa 600.000)
hiervan betreft gebruikers van cholesterolverlagers en gebruikers van middelen
tegen botontkalking (circa 80.000). Waarvan volgens berekeningen van het CVZ
het in totaal om ruim 50.000 mensen met een bijbetalingsbedrag van meer dan ¤
200,3 per jaar gaat. Dat is inclusief de mensen die TNF Alpha blokkers gebruiken.
Alles overziende kan ik redelijkerwijs niet uitsluiten dat genoemde risico's
uitblijven en dat geneesmiddelfabrikanten de geneesmiddelprijzen wel degelijk
zullen verlagen naar het niveau van de nieuwe GVS3vergoedingslimieten. In het
best mogelijk geval, waarbij over de gehele linie sprake zou zijn van
prijsverlagingen, resulteert er dus een opbrengst van ¤ 33 mln en zijn er geen
bijbetalingen voor de patiënt. Ook is het zo dat indien na herberekening zich
bijbetalingen zouden voordoen, de patiënt geprikkeld zou kunnen worden om te
switchen naar een bijbetalingsvrij, en vaak goedkoper geneesmiddel (bijvoorbeeld
van een duurder gepatenteerd cholesterolverlagend geneesmiddel naar een
merkloze cholesterolverlager). In die gevallen dat een patiënt op dit moment
onnodig een duurder geneesmiddel gebruikt, zou vanuit deze prikkel een positief
effect kunnen uitgaan op het realiseren van de reeds ingeboekte opbrengsten
omtrent doelmatig voorschrijven. Daar staat tegenover dat in dat geval patiënten
die niet behandeld kunnen worden met het bijbetalingsvrije alternatief dus wel
een bijbetaling krijgen. Wat dat betreft is het bevorderen van doelmatig
voorschrijven, zoals ik nu al doe, een meer elegante methode dan een GVS
herberekening, omdat er via die benadering geen sprake is van niet3vermijdbare
bijbetalingen.
Uit de uitgevoerde herberekening blijkt dat de bij een aantal GVS clusters nog
opbrengst behaald kan worden maar dat tegelijkertijd in andere clusters mogelijk
hoge bijbetalingen zouden ontstaan. Een selectieve herberekening kan, indien
uitvoerbaar, bij die clusters mogelijk nog opbrengst genereren. Dan dient die
herberekening echter niet gepaard te gaan met een maximeringsregeling,
teneinde strategische prijsverhogingen te voorkomen. Een dergelijke selectieve
herberekening zou als een tussenstap kunnen worden uitgevoerd in het traject
Ons kenmerk
GMT/VDG/3024002
Pagina 5 van 8
naar het loslaten van de GVS limieten. Zoals ik hier boven al heb aangegeven,
onderzoek ik daarom of een selectieve herberekening per 2012 mogelijk is.
Dure geneesmiddelen overhevelen
Naast geneesmiddelen met een vergoedingslimiet kent het GVS een segment
(bijlage 1B) met unieke geneesmiddelen waarvoor geen vergoedingslimiet geldt
en waarbij nog onvoldoende sprake is van onderlinge concurrentie tussen
producten. Dit zijn nieuwe geneesmiddelen die niet onderling vervangbaar zijn
met geneesmiddelen met een vergoedingslimiet (bijlage 1A). Een aantal van deze
geneesmiddelen betreft dure medisch3specialistische geneesmiddelen die in
aanmerking komen voor overheveling naar de ziekenhuisbekostiging. Voor deze
dure geneesmiddelen, maar ook voor de resterende 1B middelen in het GVS,
overweeg ik te komen tot nadere regulering die moet leiden tot een gepaste
prijsstelling en gepast gebruik binnen het verzekerde pakket. Dat kan worden
gerealiseerd door het toepassen van een voorwaardelijke vergoeding/financiering
bij die geneesmiddelen. Daarbij kan de overheid eisen stellen aan
vervolgonderzoek en herbeoordeling en kunnen tussen de inkopende partijen en
leveranciers afspraken worden gemaakt over risk3sharing en/ of prijs3
volumeregelingen.
De overheveling van meerdere, zo niet alle, dure geneesmiddelen naar de
ziekenhuisbekostiging per 2012 zal ik serieus onderzoeken. Daarbij maak ik wel
het voorbehoud dat een dergelijk grootschalige aanpak niet op gespannen voet
moet komen te staan met een zorgvuldige uitvoering ervan, teneinde de patiënt
geen hinder te laten ondervinden van de overheveling. In 2012 zal ik in ieder
geval de TNF3Alfa remmers overhevelen naar de ziekenhuisbekostiging.
GGZ
De uitgaven aan de curatieve GGZ beslaan 10% van de totale curatieve zorg2. De
totale uitgaven van de GGZ (zowel cure als care) zijn met bijna 100% gestegen
van circa ¤ 2,6 miljard in 2000 naar circa ¤ 5,1 miljard in 2009. Jaarlijks betekent
dit voor de GGZ een groei van gemiddeld circa 10%.
Indien gekeken wordt per circuit, dan zijn de circuits jeugd en beschermd wonen
de grootste stijgers. Het circuit volwassenen laat ook een aanzienlijke stijging
zien. Het jaarlijks aantal ingeschreven volwassen cliënten is tussen 2003 en 2007
gegroeid van 469.000 tot 581.0003. Circa 76.000 mensen in de tweedelijns GGZ
komt op eigen initiatief4. Uit het IBO GGZ blijkt dat circa 30% van de cliënten in
de tweedelijns GGZ last heeft van milde psychische klachten die ook in de
eerstelijnszorg (kunnen) worden behandeld.
De eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ is mijns inziens gerechtvaardigd,
aangezien de vraag naar de GGZ de afgelopen jaren fors is gegroeid. Bovendien
noodzaakt de financiële situatie nu de introductie van een eigen bijdrage.
2. Dit is exclusief de uitgaven aan huisartsen en geneesmiddelen.
3. Dit is exclusief de aantallen cliënten van vrijgevestigden, psychiatrische afdelingen van
algemene ziekenhuizen en een aantal kleinere aanbieders. Daarover zijn geen
cliëntenaantallen bekend.
4. IBO, pagina 29. Bij de tweedelijns GGZ komt 34% via andere kanalen, waaronder bureau
jeugdzorg (6%), andere ggz3instelling (13%) en overig, zoals o.a. politie (15%).
Ons kenmerk
GMT/VDG/3024002
Pagina 6 van 8
Daarbij wil ik ook de huidige onlogische prikkel ten opzichte van de eerste lijn
wegnemen. In de eerstelijns GGZ geldt momenteel - in tegenstelling tot de
overige curatief3somatische zorg 3 een eigen bijdrage van ¤ 10,3 per consult. Ook
is het aantal consulten dat wordt vergoed gemaximeerd tot acht. Doordat dit in de
tweedelijn niet geldt, geeft het systeem een financiële prikkel om direct naar de,
voor het collectief duurdere, tweedelijns GGZ te gaan. Deze prikkel is naar mijn
mening incorrect en niet in lijn met mijn beleid waarin de eerstelijn een
poortwachtersrol dient te vervullen. Door mijn beoogde maatregel tot invoering
van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ wordt deze verkeerde prikkel
weggenomen.
Bovendien vind ik het voor de betaalbaarheid van de zorg van belang dat
patiënten hieraan ook financieel bijdragen, temeer omdat door een eigen bijdrage
de patiënt ook meer bewust wordt van de kosten van een behandeling.
Ook GGZ3Nederland heeft eerder in een brief d.d. 26 mei 2009
(Dir/jsb/116157/2009) en tijdens een bestuurlijk overleg in diezelfde periode te
kennen gegeven niet tegen een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ te zijn. GGZ3
Nederland heeft mij nog zeer recent 3 tijdens de discussie over de per 2010 in te
voeren tariefmaatregel van ruim 3% bij instellingen 3 nadrukkelijk gevraagd
waarom ik niet een eigen betaling of remgeld dan wel een pakketverkleining
introduceer om de groeiende vraag naar de GGZ af te vlakken.
Gezien bovenstaande ben ik van mening dat de invoering van de eigen bijdrage in
de tweedelijns GGZ gerechtvaardigd is en dat deze ook past binnen mijn ingezette
beleid.
Uitzondering van kwetsbare groepen
U heeft mij gevraagd welk deel van de mensen, die geconfronteerd worden met
een eigen bijdrage in de GGZ behoort tot de kwetsbare groepen c.q. minima en of
die uit te sluiten zijn.
Op basis van de gegevens van de bevolkingsstudie NEMESIS32 blijkt dat van de
mensen met GGZ3zorg in het afgelopen jaar (ongeveer 6,2% van de Nederlandse
bevolking van 18365 jaar) er naar schatting 34% een uitkering heeft. Dan gaat
het om circa 220.000 mensen in die leeftijdsgroep. Ter vergelijking: bij de
mensen zonder GGZ3zorg is het percentage mensen met een uitkering 8%.
Mevrouw Wiegman3Van Meppelen Scheppink heeft gevraagd of het mogelijk is de
eigen bijdrage GGZ niet te laten gelden voor kwetsbare groepen, bijvoorbeeld
verzekerden in de maatschappelijke opvang.
Uitzonderingen op regelingen maken deze complex, ook wat betreft de uitvoering.
De les die van eerdere bijdrageregelingen met uitzonderingen 3 zoals de algemene
eigen bijdrageregeling in de Ziekenfondswet (1997/98) 3 is geleerd, is dat een
regeling zo eenvoudig mogelijk moet blijven. Anders gaat een regeling aan haar
complexiteit ten onder. Indien in de eigen bijdrage GGZ uitzonderingen zouden
worden opgenomen, wordt niet voldaan aan dit algemene vereiste.
Daarnaast zijn er vragen of duidelijk is af te bakenen welke verzekerden tot
bedoelde kwetsbare groepen behoren en of van die groepen betrouwbare,
uniforme en volledige gegevensbestanden aanwezig zijn. Dergelijke
gegevensbestanden moeten bovendien geautomatiseerd beschikbaar zijn om hoge
uitvoeringskosten te voorkomen. Ook gaat het uitzonderen van groepen
Ons kenmerk
GMT/VDG/3024002
Pagina 7 van 8
verzekerden van de eigen bijdrage GGZ uiteraard gepaard met opbrengstverlies,
dat gecompenseerd moet worden.
Tijdens het AO is ook de suggestie gedaan of verzekerden met een inkomen op
minimumniveau vrijgesteld zouden kunnen worden van de eigen bijdrage GGZ.
Een vrijstelling van eigen bijdragen aan de hand van een inkomenscriterium staat
haaks op de systematiek van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Bij de Zvw is het
uitgangspunt dat via twee instrumenten rekening wordt gehouden met de
draagkracht van verzekerden: via de inkomensafhankelijke bijdrage en de
zorgtoeslag. Met deze twee instrumenten wordt de inkomenssolidariteit in de Zvw
afdoende gewaarborgd. Een groep verzekerden vrijstellen van het voldoen van
een eigen bijdrage aan de hand van een inkomenscriterium, past niet in dit
systeem, dat overigens wetswijziging zou vergen.
Daarnaast betekent zo'n uitzondering dat de uitvoerders van de eigen bijdrage
GGZ inzicht moeten hebben in de inkomensgegevens van de betreffende
verzekerden. Dit om te kunnen bepalen of er inderdaad sprake is van een
inkomen op minimumniveau. Uw Kamer heeft meermalen uitgesproken dat het
ongewenst is dat de zorgverzekeraars dergelijke inkomensgegevens zouden
hebben. Voor een dergelijke uitzondering zou dus buiten de zorgverzekeraars om,
een nieuw systeem van gegevensuitwisseling moeten worden opgezet. Dat zou
een aanzienlijke verzwaring van de uitvoeringslasten betekenen met forse
administratieve lasten.
Tenslotte wijs ik erop dat zo'n uitzondering aan de hand van een
inkomenscriterium voor de betreffende groep verzekerden de zogenaamde
armoedeval zou vergroten. Indien een verzekerde een inkomen heeft net boven
het minimumniveau, moet hij immers voor de tweedelijns GGZ wel deze eigen
bijdrage voldoen. Het beleid van achtereenvolgende kabinetten is juist gericht op
het verkleinen van de armoedeval.
Aan een eventuele tegemoetkoming voor de eigen bijdrage GGZ aan verzekerden
behorende tot de kwetsbare groepen, zijn dezelfde bezwaren verbonden als aan
het uitzonderen van groepen verzekerden van de eigen bijdrage GGZ. Bijkomend
bezwaar is dat daarmee een aparte tegemoetkoming zou worden ingevoerd naast
de compensatie voor het verplicht eigen risico. Het naast elkaar bestaan van
verschillende tegemoetkomingen leidt tot een onoverzichtelijk en nauwelijks uit te
leggen systeem. Het zou ook tot veel onduidelijkheid voor verzekerden leiden.
Mijn conclusie is dan ook dat een uitzondering op of een tegemoetkoming voor de
eigen bijdrage GGZ ongewenst is en bovendien tot een aanmerkelijke verzwaring
van de uitvoering zal leiden, met de daarmee gepaard gaande verhoging van de
uitvoeringskosten en administratieve lasten. Ik ben daarom niet bereid tot
invoering van een dergelijke uitzondering of tegemoetkoming. Wel wil ik wijzen op
het onderstaande.
Alternatief scenario
Desgewenst ben ik, indien u mij daartoe verzoekt, bereid om het volgende pakket
van maatregelen als alternatief ter dekking van de ¤ 110 mln te overwegen:
1. De invoering van een eigen bijdrage in de tweede lijns GGZ, waarbij de
hoogte in eerste instantie beperkt blijft tot ¤ 90,3 per DBC, maar waarbij
eventuele toekomstige verhogingen niet worden uitgesloten (opbrengst
¤ 60 mln);
Ons kenmerk
GMT/VDG/3024002
Pagina 8 van 8
2. Structurele verlaging vanaf 2011 van het geneesmiddelenkader met ¤ 30
mln naar aanleiding van de uitspraak van het CBB m.b.t. tarief
apotheekhoudenden;
3. In 2011 het geneesmiddelenkader met ¤ 20 mln eenmalig (incidenteel) te
verlagen;
4. Het verhogen van het Eigen Risico per 1 januari 2012 met ¤ 5,3
(opbrengst ¤ 35 mln).
Op basis van zeer recente informatie van het CVZ over de raming van het
geneesmiddelenkader blijkt dat het (restant) besparingsverlies van ¤ 20 mln in
2011 incidenteel kan worden opgevangen in het geneesmiddelenkader.
Voor een extra (netto3)opbrengst van ¤ 35 mln per 1 januari 2012 door middel
van het eigen risico, dient het bedrag van het verplicht eigen risico in de
Zorgverzekeringswet met ¤ 5,3 te worden verhoogd. Deze verhoging komt dan
bovenop de, in de begroting 2011 afgesproken, verhoging van het eigen risico
met ¤ 40,3 per 2012. Deze alternatieve dekking beperkt echter wel de ruimte voor
het nieuwe Kabinet om het verplicht eigen risico te verhogen, nog meer dan de
begrotingsafspraken reeds doen.
Gedragseffecten
Uw Kamer vroeg naar de wijze waarop er bij het Centraal Planbureau en het
Ministerie van Financiën wordt omgegaan met de opbrengsten van
gedragseffecten. Het CPB, Financiën en VWS hanteren één lijn daar waar het gaat
om de opbrengst van gedragseffecten bij het verplicht eigen risico. Bij het
verplicht eigen risico wordt gerekend met een gedragseffect van ongeveer 15%.
Bij eigen bijdragen in de Zvw hebben Financiën én VWS tot nu toe geen
besparingen door het optreden van gedragseffecten geraamd. VWS en Financiën
hanteren dit uitgangspunt vanuit de veronderstelling dat eigen bijdragen in de
Zvw in principe kunnen worden herverzekerd, waardoor de prijsprikkel en
daarmee het gedragseffect teniet wordt gedaan. Het verplicht eigen risico kan
weliswaar ook worden herverzekerd, in de praktijk kom dit zeer zelden voor.
Vanuit het oogpunt van behoedzaam begrotingsbeleid en vanwege het tot op
heden relatief beperkt inzetten van een dergelijke maatregel, zijn tot nu
toe daarom geen gedragseffecten budgettair verwerkt bij maatregelen die
betrekking hebben op eigen bijdragen in de Zvw.
Ik vertrouw erop u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink