VU medisch centrum

Angstig kind wordt depressieve puber, of juist niet?

24 september 2010

Waarom krijgt het ene kind geen psychische klachten en het andere kind wel? Christel Middeldorp, VU-onderzoeker en vanaf 1 september kinder- en jeugdpsychiater bij GGZ inGeest, ontving half juni 2010 een NWO-TOP-subsidie om te onderzoeken in welke mate erfelijke aanleg dit verschil kan verklaren.

Sommige kinderen krijgen nooit psychische klachten als angst, depressie, hyperactiviteit en aandacht- en gedragsproblemen. Andere kinderen krijgen deze klachten wel, maar raken ze ook weer kwijt, terwijl bij weer andere kinderen deze klachten langdurig blijven bestaan. Het project Genetic influences on stability and change in psychopathology from childhood to young adulthood , waaraan half juni een NWO-TOP-subsidie is gegund, heeft het doel te verklaren waarom het beloop van psychopathologie op de kinderleeftijd zo kan verschillen.

'Het zou mooi zijn als we van tevoren beter kunnen voorspellen welke kinderen extra kwetsbaar zijn.

Tweelingen
Eerst gaan de onderzoekers na welke trajecten van klachten er voorkomen bij kinderen tussen de 0 en de 18 jaar, vertelt Christel Middeldorp. Zij is universitair docent bij de VU-afdeling biologische psychologie, kinder- en jeugdpsychiater in opleiding bij de Bascule én bij GGZ inGeest. 'Sommige kinderen hebben op de kinderleeftijd concentratieproblemen, maar tijdens de puberteit niet meer. Andere kinderen hebben tijdens hun kindertijd geen angsten en juist wel gedurende de puberteit. Ook zijn er kinderen die gedurende de kindertijd angstklachten hebben en later depressief worden. Al deze trajecten van klachten willen wij in kaart brengen.'

'Wij onderzoeken alle klachten, het beloop ervan én de genen die mogelijk
van invloed zijn op psychische klachten bij kinderen'

De analyses voert zij uit samen met dr. Gitta Lubke, van de afdeling psychologie van de University of Notre Dame (VS) en visiting KNAW-professor aan de VU, in data van het Nederlands Tweelingen Register (zie kader). Zodra de trajecten van klachten zijn geïdentificeerd, bekijken de onderzoekers onder een- en twee-eiige tweelingen of die trajecten erfelijk zijn. Middeldorp: 'Van erfelijkheid is sprake als blijkt dat eeneiige tweelingen bij de trajecten van klachten meer op elkaar lijken dan twee-eiige tweelingen. Voorts vergelijken we de samenhang van die klachten tussen de kinderen en hun ouders.'

Angst genetisch bepaald
Uit onderzoek is al bekend dat psychische klachten bij kinderen voor een deel door erfelijke aanleg en voor een deel door de omgeving bepaald worden, vertelt Middeldorp. 'Zo weten we dat aandachtsproblemen voor zo'n 70 procent, en angst en depressieve klachten voor ongeveer 40 procent genetisch bepaald zijn. Maar bij dit eerdere onderzoek is voornamelijk gekeken naar de klachten op een bepaald moment en minder naar het beloop. Ook richtte veel onderzoek zich op één categorie klachten, bijvoorbeeld angst. Wij onderzoeken alle klachten, het beloop ervan én de genen die mogelijk van invloed zijn op psychische klachten bij kinderen.' Samen met collega prof.dr. Dorret Boomsma van het Tweelingenregister ontwikkelde zij modellen om longitudinale gegevens te analyseren in genetisch onderzoek. 'Met behulp hiervan willen wij nu het hele genoom "aflopen" en bij de tweelingen van het NTR ongeveer een half miljoen genetische varianten typeren.'
Nederlands Tweelingen Register
Voor haar onderzoek maakt Christel Middeldorp onder meer gebruik van de data van het Nederlands Tweelingen Register (NTR), beheerd door prof.dr. Dorret Boomsma van de VU-afdeling biologische psychologie en het EMGO+-instituut. Het register bevat gegevens van circa 30.000 eeneiige en twee-eiige tweelingen tussen de 0 en 20 jaar. Daarnaast nemen volwassen twee- en meerlingen deel aan onderzoek. De deelnemers of hun ouders vullen elke twee tot drie jaar een vragenlijst in over de mate van emotionele en gedragsproblemen.

Met deze gegevens wordt sinds 1987 onderzocht in welke mate verschillen tussen kinderen toegeschreven kunnen worden aan erfelijke en aan omgevingsfactoren. Eeneiige tweelingen hebben precies hetzelfde erfelijke materiaal. Twee-eiige tweelingen daarentegen, lijken genetisch gezien net zoveel op elkaar als gewone broers en zussen. Als erfelijke aanleg van invloed is op bijvoorbeeld ADHD, dan zullen eeneiige tweelingen vaker allebei ADHD hebben dan twee-eiige tweelingen.

Behandelingen die vastlopen
In samenwerking met dr. Marcus Munafo van de universiteit van Bristol zal Christel Middeldorp de uitkomsten van het onderzoek vergelijken met de resultaten van het Britse onderzoek Avon Longitudinal Study of Parents and Children (ALSPAC): 'Ook bij dat onderzoek is bij kinderen van 0 tot 18 jaar op verschillende momenten de psychopathologie onderzocht en zijn over het hele genoom genetische varianten getypeerd. Overeenkomende bevindingen zouden een sterke bevestiging zijn van onze resultaten.'

Verder worden data verzameld in klinische groepen, onder meer van GGZ inGeest. Middeldorp: 'Uiteraard willen wij onderzoeken of onze bevindingen rond psychische klachten in de algemene populatie ook gelden voor kinderen die behandeling nodig hebben. Daarom zullen wij cliënten vragen DNA af te staan en een vragenlijst naar psychische klachten in te vullen.'

Als kinder- en jeugdpsychiater ziet Christel Middeldorp dagelijks waar kinderen mee kampen en behandelingen vastlopen. Zij hoopt dan ook dat de uitkomsten van haar onderzoek aanknopingspunten geven voor een betere behandeling. 'Het zou mooi zijn als we van tevoren beter kunnen voorspellen welke kinderen extra kwetsbaar zijn. Een voorspelling kunnen doen met behulp van DNA-onderzoek is nog toekomstmuziek. Maar dit onderzoek is zeker een klein stapje in die richting.' bron: Synaps