Rijksoverheid


Datum 18 februari 2010

Evaluatie van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK)

Per 1 januari 2005 is de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) in werking getreden als opvolger van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (Wik). In artikel 79 van de WWIK is bepaald dat binnen 5 jaar na inwerkingtreding aan de Staten-Generaal een verslag wordt gezonden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Het evaluatierapport van de WWIK dat bij deze brief is gevoegd voorziet hierin. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens wie ik u mede dit rapport aanbied, zal u binnenkort separaat een evaluatierapport doen toekomen van het flankerend beleid waarvan kunstenaars in de WWIK gebruik kunnen maken. De Wik had als doel kunstenaars te ondersteunen bij de opbouw van een renderende beroepspraktijk als kunstenaar, dan wel hen in staat te stellen een tijdelijke terugval in inkomsten op te vangen. In het verlengde van deze doelstelling had de Wik ook als doel om te voorkomen dat een beroepsmatig kunstenaar een beroep moet doen op de bijstand . In de WWIK zijn deze doelstellingen gehandhaafd. De WWIK vraagt van de kunstenaars wel een tegenprestatie in die zin dat de verantwoordelijkheid van de kunstenaar om op termijn zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud te kunnen voorzien meer wordt benadrukt. Ook zijn in de WWIK vereenvoudiging van regelgeving en deregulering doorgevoerd. Bijgevoegd evaluatierapport van de WWIK strekt ertoe inzichtelijk te maken of bovenstaande doelstellingen dichterbij zijn gebracht. In bijgaand onderzoeksrapport wordt verslag gedaan van het gebruik en de kosten, de effectiviteit, de werking en de uitvoering van de WWIK. Aan de hand van deze criteria volgt ook een vergelijking tussen de WWIK en de Wik. Hieronder volgen de belangrijkste uitkomsten in het onderzoeksrapport. Gemeten naar de doelbereikingscriteria uitkeringsonafhankelijkheid en renderende beroepspraktijk na beëindiging van de uitkering is de WWIK beduidend succesvoller dan de Wik. Na de WWIK vallen veel minder personen (6 pr ocent) terug op de bijstand dan na de Wik (22 procent). Van de personen die na beëindiging van de WWIK actief blijven als kunstenaar en niet in de bijstand komen heeft 83 procent anderhalf tot tweeënhalf jaar later een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk in termen van de wet: zij zijn actief als kunstenaar, niet afhankelijk van de bijstand en kunnen naar eigen zeggen rondkomen van inkomsten uit werk op, gerelateerd aan en/of buiten hun vakgebied. Dit gold voor 70 procent van de kunstenaars die de Wik beëindigden.

De WWIK presteert vooral onder jonge kunstenaars, in het bijzonder academieverlaters, beter dan de Wik. De daling van het percentage terugval op de bijstand is verhoudingsgewijs verreweg het sterkst onder jonge kunstenaars. Ook het percentage kunstenaars dat na de WWIK kan rondkomen van werk is met name onder jonge kunstenaars, vooral dertigers, hoger dan na de Wik. Hieruit blijkt dat de WWIK voor jonge kunstenaars een opstap naar de arbeidsmarkt kan zijn. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal deze relevante conclusie meenemen bij de ontwikkeling van zijn beleid ten aanzien van de aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt. De WWIK draagt op twee manieren bij aan de opbouw van een renderende beroepspraktijk: enerzijds stelt het kunstenaars vrij van de sollicitatieplicht en geeft ruimte tot bijverdienen naast de uitkering; anderzijds stimuleert het kunstenaars via de beperkte gebruiksduur, de lagere uitkering (70 procent van de bijstand) en de progress ieve inkomenseis om telkens meer inkomsten te verwerven en zo binnen de gestelde termijn een renderende beroepspraktijk op te bouwen. Opvallend is dat de meeste kunstenaars niet alleen positief staan tegenover de eerstgenoemde elementen (geen sollicitatieplicht, bijverdienen), maar ook tegenover de stimulerende werking van de progressieve inkomenseis, de beperkte gebruiksduur en de lagere uitkering. Kunstenaars, gemeenten en Kunstenaars & CO (die de beroepsmatigheid van kunstenaars in de regeling toetst) zijn over het algemeen tevreden over de uitvoering van de WWIK en zien hier een verbetering ten opzichte van de Wik. De administratieve lasten in de WWIK zijn volgens het onderzoeksrapport per saldo niet minder geworden dan in de Wik, omdat de strengere WWIK ook meer onderzoeken en meer toetsmomenten tot gevolg had. In dit verband kan ik melden dat per 1 januari 2010 via de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Kamerstukken II 2008/09, 31927) voor de WWI K het declaratiesysteem is vervangen door volledige budgetfinanciering. In verband hiermee is tot verdere deregulering overgegaan, waarbij centrale administratieve voorschriften inzake onderzoeksverplichtingen en -frequenties zijn komen te vervallen. Hiermee hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om administratieve lasten voor kunstenaars te verminderen. Samenvattend, is de WWIK volgens de uitkomsten van de evaluatie een succesvolle stimuleringsregeling voor kunstenaars; 94 procent van de gebruikers valt na het verlaten van de regeling niet terug op een bijstandsuitkering en 83 procent blijft werkzaam in een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar. Blijkens deze resultaten doet de WWIK het beter dan de Wik, waaruit kan worden afgeleid dat de aanpassingen die met de komst van de WWIK zijn doorgevoerd de regeling effectiever hebben gemaakt.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Jetta Klijnsma