Centrale Raad van Beroep


Bankrekening niet op naam en toch over die bankrekening kunnen beschikken

Naar vaste rechtspraak van de Raad rechtvaardigt het feit dat een bankrekening op naam staat van een betrokkene de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs de beschikking kan verkrijgen. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor, aangezien de betreffende bankrekening niet op naam van betrokkene stond. Op grond van een aantal feiten en omstandigheden is de Raad echter van oordeel dat als vaststaande moet worden aangenomen dat de betrokkene ten tijde in geding feitelijk gebruik maakte van de Rabobankrekening en dus redelijkerwijs over (de tegoeden op) die rekening kon beschikken. Door van die rekening geen melding te maken, heeft betrokkene de inlichtingenverplichting geschonden.

De Raad stelt vervolgens vast dat de beschikbare bankafschriften van de Rabobankrekening een groot aantal kasopnames en (kas)stortingen van aanzienlijke omvang laten zien en ook overigens blijk geven van een zeer intensief en grootschalig gebruik van die rekening. Wat er precies met die opnames is gebeurd en waar de stortingen vandaan komen, is niet duidelijk. In aanmerking genomen voorts dat betrokkene ten tijde in geding feitelijk gebruik maakte van de Rabobankrekening en dus redelijkerwijs over (de tegoeden op) die rekening kon beschikken, is de Raad van oordeel dat als gevolg van de onder 4.5 omschreven schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand van betrokkene over de in geding zijnde periode niet kan worden vastgesteld.

LJ Nummer

BN7848

Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep Datum actualiteit: 28 september 2010 Naar boven