Rijksoverheid
Zorgverzekeraars moeten maatschappelijk betrokken ondernemerschap tonen
Toespraak | 28-09-2010
Op de relatiebijeenkomst van Zorgverzekeraars Nederland heeft minister
Klink zijn instemming uitgesproken over het initiatief van CZ om
selectief te contracteren bij de behandeling van borstkanker. Het is
een stap op weg naar betaalbare zorg van goede kwaliteit.
Dames en heren,
Op dit moment is, 100 meter verderop, de Tweede Kamer in gesprek met
mijn collega De Jager over de begroting 2011. U zult het daarom vandaag
met mij moeten doen. Ik vind dat zelf helemaal niet erg, want het geeft
mij de gelegenheid om samen met u terug te blikken op de afgelopen drie
jaar in de gezondheidszorg. Mijn leven met u zogezegd. Daarmee ben ik
waarschijnlijk de eerste minister die bij gelegenheid van zowel aan-
als aftreden u in dit verband mag toespreken.
De afgelopen jaren vormden een veelbewogen periode waarin het nodige
tot stand is gebracht. Niet zoveel als ik had gewild en gehoopt, dat is
geen geheim. Dat is vermoedelijk het lot van alle ministers, in élk
geval die van Volksgezondheid.
Bij mijn aantreden begin 2007 was de sector net zo'n beetje op adem
gekomen na de grote structuurveranderingen van de periode daarvoor.
De stofwolken van de invoering van de zorgverzekeringswet waren
neergedaald, en "Nza" in plaats van "CTG" begon al een klein beetje te
voelen als "euro" ten opzichte van "gulden".
Het was nu tijd, na alle Haagse stelseloperaties, om aan de slag te
gaan met de verbetering van de zorg zelf. Kortom er was ruimte en animo
om op de pas gelegde fundamenten voort te bouwen.
En zelf had ik ook veel zin in de uitdagende opdracht om het kersverse
zorgstelsel, waar het CDA zoals bekend groot voorstander van was, "aan
de praat" te krijgen.
Op één van mijn eerste werkbezoeken kreeg ik meteen ook een doorkijkje
door de smalle passage tussen Scylla en Charibdis die - voor welk
resultaat dan ook - bevaren moet worden.
Ik was 's ochtends op bezoek bij UVIT, waar Edwin Velzel en Martin
Bontje interessante plannen ontvouwden. Maar zei vroegen mij óók of het
toch, als een duidelijk signaal dat het de politiek ernst was met de
solidariteit in het stelsel, niet de aanbeveling verdiende om notoire
wanbetalers binnenkort uit de verzekering te zetten. Spelend met deze
gedachte, die wat mij betreft niet van enige logica was gespeend, kwam
ik even later op de Sparrenheuvel. Daar zei de heer Wiegel mij - onder
het inschenken van een kopje koffie - dat voor de carrière van een
minister van volksgezondheid elke onverzekerde er toch echt een te veel
is.
Nu moet gezegd worden dat we het dilemma van de wanbetalers naar mijn
smaak niet onaardig hebben opgelost. Waarmee maar weer eens is
aangetoond dat solidariteit en politiek elkaar niet altíjd in de weg
hoeven te zitten.
Of, minder cynisch: de wetgeving rond de wanbetalers illustreert dat er
soms forse ingrepen van overheidswege nodig zijn om de solidariteit in
het systeem te handhaven.
We zijn inmiddels drie jaar verder. Welk pad hebben we afgelegd, waar
staan we en wat staat ons - of misschien beter u, nog te doen.
Ik noem terugkijkend graag drie karakteristieken, en vertaal die naar
de toekomst.
In de eerste plaats denk ik dat het nieuwe zorgstelsel in de afgelopen
drie jaar wel zijn onschuld heeft verloren. In het kielzog van de
opluchting over de geslaagde invoering was er aanvankelijk vooral veel
optimisme dat verzekeraars en aanbieders in rap tempo een afgestemd
zorgaanbod zouden organiseren. Dat zij cliënten met zachte hand naar
het preferente aanbod zouden leiden.
Daarna is er een periode gekomen met laten we het maar "relatieve
radiostilte" noemen. Met het preferentiebeleid werd weliswaar danig de
trom geroerd, maar op andere terreinen was het aanmerkelijk stiller.
Men hoorde wel zeggen dat er in de bestuurskamers van de verzekeraars
van alles werd uitgebroed, en we hebben ook wel een aantal bemoedigende
initiatieven gezien. Maar de resultaten bleven toch achter bij de
verwachtingen. We hebben verklaringen gezocht. In verkeerde financiële
prikkels, in de kwaliteitstransparantie die nog in ontwikkeling is, in
koudwatervrees en in de tijd die het nu eenmaal kost om in deze
complexe sector duurzame veranderingen tot stand te brengen.
Hoe plausibel de verklaringen ook mogen zijn, zij nemen niet weg dat
het beeld ontstond dat het onvoldoende opschiet met de rol van de
verzekeraar en dat "er wel een tandje bij mag"
En dan is het nog maar een kleine stap naar de vraag of
zorgverzekeraars hun `license to operate' wel voldoende waarmaken. Daar
kun je genuanceerd over oordelen, maar het is wel verontrustend dat in
zo'n betrekkelijk korte tijd de appreciatie toch duidelijk is
verschoven.
En het is mijn stellige overtuiging dat het nu nodig is concrete
resultaten te laten zien. Nu lijkt het erop dat een concept van deze
speech naar Wim van de Meeren van CZ is gelekt.
En het is eigenlijk wel mooi symbolisch dat op het moment dat Chis
Oomen traditioneel het premieseizoen opent, het initiatief van CZ met
selectief contracteren zo veel aandacht krijgt. Zodat in één beeld
wordt getoond waar het uiteindelijk om gaat: betaalbare zorg van goede
kwaliteit, met een kritische consument als motor achter noodzakelijke
vernieuwingen.
Inmiddels is het wel zonneklaar geworden dat initiatieven als dat van
CZ ook broodnodig zijn om de zorg en het stelsel op een hoger niveau te
brengen. Al is het maar omdat het alternatief bestaat uit meer
pakketingrepen en hogere eigen betalingen. Ik roep u dan ook graag op
om inderdaad dat tandje erbij te zetten en elkaar misschien niet met
bravoure, maar wel met durf en vanuit een maatschappelijk betrokken
ondernemerschap tegemoet te treden.
Laat ik er ook nog een zelfdiagnose aan toevoegen. Misschien dat de
overheid ook wel eens wat al te rigoureus de verantwoordelijkheid voor
noodzakelijke vernieuwing exclusief bij aanbieders en verzekeraars wil
leggen.
Terwijl tegelijkertijd de afhankelijkheidsrelaties tussen overheid en
veldpartijen, objectief of subjectief, wel degelijk bleven bestaan. En
misschien komt pas langzamerhand boven water dat er ook grenzen zijn
aan wat het spel tussen aanbieder en verzekeraar kan opleveren en waar
die grenzen zouden kunnen liggen. Mijn pleidooi zou zijn om die
afbakening van rollen en verantwoordelijkheden verder te expliciteren.
Niet om dingen weer terug te halen naar de overheid. Wel om te bereiken
dat overheid en partijen beter dan nu weten wat ze aan elkaar hebben.
Zodat zij elkaar daar dan ook scherper en zakelijker op kunnen
aanspreken. En dan niet in abstracte stelseltaal - een valkuil van het
verleden-, maar heel concreet en aan de hand van actuele thema's.
Bijvoorbeeld als het gaat om concentratie van zorgaanbod in het kader
van kwaliteit van zorg. Je hoeft geen ziener te zijn om te voorspellen
dat dit de gemoederen danig zal bezig houden.
Dat brengt mij bij mijn tweede karakteristieke verschil met drie jaar
geleden. Dat is, kort gezegd, dat je geen bezemkast meer kunt
opentrekken of het gáát over kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid.
Dat geldt niet alleen voor zorginstellingen, maar ook voor VWS. Ik zie
sommigen van u nu al kijken: daar komen de voorbeelden van Mayo clinic,
stents en lijnsepsis - maar maakt u zich geen zorgen. U kent die
voorbeelden net zo goed als ik. En ik vermoed dat u - net als ik - nog
worstelt met de vraag hoe we van die voorbeelden gebruikelijke praktijk
maken, zonder dat daar weer jaren overheen gaan. De essentie hebben we
echter wel te pakken. Definiëren wat gepaste zorg is, en alleen dát
vergoeden. In de praktijk betekent dat aansluiting en samenhang maken
tussen vier domeinen: richtlijn- en standaardenontwikkeling,
bekostiging, verzekeringsaanspraken en monitoring op basis van
kwaliteitsindicatoren. Met de introductie van functionele bekostiging
begin dit jaar is een eerste belangrijke stap gezet om die samenhang in
de zorgketen zichtbaar te maken.
Maar ook in de instituties die zich bezig houden met de verschillende
onderdelen is meer samenhang nodig. Daarom heb ik de Kamer een voorstel
gestuurd voor de oprichting van een Kwaliteitsinstituut. We zijn
inmiddels stevig in de weer om daar iets moois van te maken.
En in de tussentijd zie je dat er in de praktijk ook al flink wordt
geoefend. Dat partijen elkaar opzoeken om die tot voor kort tamelijk
gescheiden disciplines bij elkaar te brengen. Ook het voorstel van ZN
om voor 2011 een viertal aandoeningen te selecteren en daar in de
zorginkoop gezamenlijk mee aan de slag te gaan, uiteraard binnen de
grenzen van de Mededingingswet, past in dat kader. Ik juich dat toe.
Ik moet u wel zeggen dat mijn ongeduld op dit terrein eerder groter dan
kleiner is geworden. Simpelweg omdat ik zie dat het enorme potentieel
aan mogelijke verbeteringen nu wordt ingehaald door veel pijnlijker
maatregelen in de vorm van eigen betalingen en pakketmaatregelen.
We mogen dus geen tijd verloren laten gaan in de aanpak van alles waar
te veel van is, zoals praktijkvariatie en onnodige gezondheidsschade.
Als vanzelf ben ik daarmee bij mijn derde waarneming en dat is: de
budgettaire situatie. Meer dan ooit lijken financieel-economische
afwegingen de ruimte voor beleidsalternatieven te bepalen. Die
budgettaire druk geeft aanleiding tot zorg over de toekomstige
toegankelijkheid van het stelsel.
Maar het maakt ook het vernieuwingsproces van het stelsel bij tijd en
wijle tot een buitengewoon complexe schaakpartij, die u en ik moeten
spelen terwijl we de Mount Everest aan het beklimmen zijn. Althans zo
voelt het. Ik zou natuurlijk geen echte minister van Volksgezondheid
zijn geweest als ik niet mijn portie bezuinigings- en
inkomensproblematiek zou hebben gekregen. Het was qua leegdrinken niet
mijn lievelingsbeker.
Voor de toekomst wens ik u op dit vlak een stabiel, in ieder geval
stabieler klimaat toe, waarin ook de financiële lijnen voor langere
periode zijn vastgezet. Daarvoor is onontbeerlijk dat de terugkoppeling
over budgettaire ontwikkelingen sneller en accurater verloopt dan nu
het geval is, en de "ruis" uit de cijfers verdwijnt.
Informatievoorziening zou in mijn ogen een speerpunt voor de komende
jaren moeten zijn.
Dames en heren,
Voor een minister op weg naar de uitgang is de verleiding groot om de
balans op te maken. Ik zal die verleiding voorshands weerstaan.
En ik zal zwijgen over no-claim, eigen risico, Mexicaanse griep,
stoppen met roken, prestatiebekostiging, EPD, Wet cliëntenrechten,
onverzekerden, de BOPZ, de Wet publieke gezondheid en de Wet
ambulancezorg.
Ik wil nog twee opmerkingen maken. In de eerste plaats de
macronacalculatie in de risicoverevening. Ik vrees dat ik niet het
podium af kom zonder daar iets over te zeggen. We hebben de afgelopen
jaren, zoals in het regeerakkoord opgenomen, stappen gezet in de afbouw
van de ex-post mechanismen. Teneinde verzekeraars meer en meer
verantwoordelijk te maken én te belonen voor hun resultaten en zo
gewenste inspanningen op het gebied van zorginkoop te bereiken. In dat
beleid past in de ogen van het kabinet ook de afbouw van de
macronacalculatie, mits dat verantwoord gebeurt. Dit voornemen is ook
in de begroting 2011 van mijn departement opgenomen. ZN wijst terecht
op mogelijke premie-effecten als risico's toenemen. Flankerend beleid
is dan ook nodig, onder andere om te corrigeren voor
gezondheidsverschillen in verzekerdenportefeuilles.
Het is mijn verwachting dat in het komende jaar uw zorgen kunnen worden
weggenomen met de ontwikkeling van dat beleid. Dat gaat er bij de
verzekeraars vast nog niet in als koek, maar ik nodig u uit om samen
met het departement te bezien of er ruimte is om werkenderweg dat
vertrouwen te vergroten.
Tot slot: de AWBZ. Zoals u bekend was staatsecretaris Bussemaker van
plan in april van dit jaar een besluit te nemen over de uitvoering van
de AWBZ door zorgverzekeraars voor hun eigen verzekerden. Ik heb
bewondering voor de wijze waarop zij, in een voor haar politiek lastige
omgeving, tot dat voornemen is gekomen en met u dat besluit heeft
voorbereid. Het is er niet van gekomen. Ik hoop echt dat er in de
komende periode alsnog een flinke stap in de sturing van de AWBZ gezet
kan worden, die bijdraagt aan een betere aansluiting met de WMO
enerzijds en de Zvw anderzijds.
Ik wens u allen veel gepaste zorg.
Afzender
* Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Voor vragen aan de Rijksoverheid bel Postbus51: 0800-8051