Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid



Datum 30 september 2010 Betreft Kamervragen van het lid Westerveld

Onze referentie IVV/LZW/2010/18208 Uw referentie 146.886.u/GJH/eos

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Westerveld (PvdA) over de berekeningssystematiek nabestaandenpensioen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner

Pagina 1 van 3

Vragen van het lid Westerveld (PvdA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de berekeningssystematiek nabestaandenpensioen. (Ingezonden 10 september 2010) 1. Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2010, waarin het hoger beroep van een zogeheten pseudoweduwe tegen de korting op haar nabestaandenuitkering ongegrond is verklaard? 1) Antwoord 1 Ja. 2. Onderschrijft u de veronderstelling van de hoogste rechter dat met de wettelijke berekeningssystematiek op dit punt (wellicht) sprake is van een door de wetgever niet voorzien en onbedoeld effect? Zo ja, overweegt u een reparatoire maatregel op dit punt? 3. Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Is de aan deze veronderstelling ten grondslag liggende gedachte dat een korting op het nabestaandenpensioen van het inkomen in verband met arbeid er niet toe zou mogen leiden dat het totale inkomen van de pseudoweduwe onder het niveau van het sociale minimum terechtkomt, onjuist? Antwoord 2 en 3 De hoogte van de nabestaandenuitkering voor ex-partners (pseudonabestaanden) is maximaal de hoogte van de alimentatie. Inkomsten uit of in verband met arbeid komen vervolgens gedeeltelijk respectievelijk geheel in mindering op de uitkering. Met deze inkomsten is in het algemeen ook bij de vaststelling van de hoogte van de alimentatie al rekening gehouden. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat dit effect door de wetgever wellicht niet voorzien of onbedoeld is. Voor de volledigheid merk ik op dat het hierbij gaat om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en niet om het nabestaandenpensioen dat een onderdeel is van veel pensioenregelingen. De nabestaandenuitkering in de Anw betreft een speciale minimumvoorziening voor een specifieke doelgroep. Die doelgroep bestaat uit personen die hun partner verliezen door overlijden en waarvan niet kan worden verwacht dat zij door middel van arbeid in hun bestaan voorzien (hierna: nabestaanden). Partners die op het moment van overlijden gescheiden waren (de zogenaamde pseudoweduwen, hierna pseudonabestaanden) behoren niet tot de primaire doelgroep van de nabestaandenuitkering. Bij de totstandkoming van de Anw is hierop alleen een uitzondering gemaakt voor die gescheiden nabestaanden, die alimentatie ontvingen van de exechtgenoot 2). Dit omdat er tussen hen nog sprake is van een financiële band. Tevens is geregeld dat de uitkering niet hoger kan zijn dan de alimentatie was. De reden hiervoor is dat de verantwoordelijkheid van de overheid voor het verstrekken van een nabestaandenuitkering aan pseudonabestaanden niet verder reikt dan de omvang van de financiële band tussen de ex-echtgenoten. Voor de berekening van de hoogte van de nabestaandenuitkering gelden voor pseudonabestaanden vervolgens dezelfde voorwaarden als voor overige nabestaanden. Inkomen uit en in verband met arbeid komt dus met een zekere vrijlating van inkomen uit arbeid op de nabestaandenuitkering in Pagina 2 van 3 Datum

Onze referentie IVV/LZW/2010/18208

mindering. Het kan voorkomen dat het totale inkomen uit en in verband met arbeid en uit de Anw vervolgens lager is dan het sociale minimum. In dat geval vormt de Wet Werk en bijstand (WWB) een vangnet als er geen andere middelen van bestaan zijn. De hoogte van de alimentatie hangt mede af van de hoogte van het eigen inkomen van de alimentatiegerechtigde persoon. Er zijn echter ook andere factoren die een rol spelen, zoals het inkomen van de alimentatieplichtige expartner. Het totale inkomen van de alimentatie ontvangende partner is dan alimentatie en eigen inkomen, eventueel aangevuld met een bijstandsuitkering op grond van de WWB. Er wordt zo bereikt dat de gescheiden persoon ten minste een inkomen op minimumniveau heeft. De systematiek voor bepaling van de hoogte van de alimentatie houdt net als die voor de hoogte van de nabestaandenuitkering rekening met het inkomen. Dit is logisch gezien de aard van beide regelingen. Ik zie geen aanleiding dit te wijzigen. Immers, de hoogte van de alimentatie is alleen van belang om te bepalen hoe ver de verantwoordelijkheid van de overheid maximaal reikt voor het verstrekken van een nabestaandenuitkering. De Anw is geen verzekering tegen inkomensverlies (in het geval van pseudonabestaanden het wegvallen van de alimentatie), maar een minimumvoorziening. Daarom is het in mijn ogen terecht dat vervolgens inkomen uit en in verband met arbeid op de nabestaandenuitkering in mindering wordt gebracht. Ongeacht of bij de vaststelling van de hoogte van de alimentatie ook al rekening met dit inkomen is gehouden. De pseudonabestaande zal hierbij vaak geconfronteerd worden met een achteruitgang in inkomen. Dit is echter niet ongebruikelijk voor nabestaanden. Ook achterblijvende partners zullen meestal een inkomensachteruitgang ervaren door overlijden van hun partner. Tevens geldt ook voor hen dat zij te maken krijgen met een lagere nabestaandenuitkering als zij inkomen hebben. Bij pseudonabestaanden kan het voorkomen dat het inkomen inclusief Anw onder het sociaal minimum terecht komt. Bij nabestaanden niet. Daardoor kan voor pseudonabestaanden een beroep op de bijstand noodzakelijk zijn. Dit is een gevolg van het feit dat de overheid voor pseudonabestaanden een andere verantwoordelijkheid heeft dan voor nabestaanden. Er is mijn inziens dan ook geen reden een uitzonderingssituatie te creëren voor de inkomensverrekening met de nabestaandenuitkering van pseudonabestaanden, waar de regeling voor pseudonabestaanden al een uitzondering is op de regeling voor nabestaanden als zodanig.

Datum

Onze referentie IVV/LZW/2010/18208


1) LJN BN0627 2) Memorie van toelichting Anw. Kamerstukken II, 1994/95, 24169, nr.3

Pagina 3 van 3