ChristenUnie
Bijdrage Arie Slob inbreng wet college voor de rechten van de
mens
Bijdrage Arie Slob inbreng wet college voor de rechten van de mens
donderdag 07 oktober 2010 10:00
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van de onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven het
uitgangspunt van het wetsvoorstel. Zij willen de regering nog wel een
aantal vragen voorleggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Commissie gelijke
behandeling opgaat in het op te richten College voor de rechten van de
mens. De omvang van dit college is niet veel groter dan de huidige
Commissie gelijke behandeling en ook voor de ondersteuning geldt dat
slechts een kleine uitbreiding van de middelen mogelijk is. Terwijl de
taakomschrijving van dit College voor rechten van de mens breder is
geformuleerd, worden de middelen daarvoor onvoldoende beschikbaar
gesteld. De genoemde leden vragen op welke wijze uitvoering wordt
gegeven aan de brede taakomschrijving. Het nieuw in te stellen College
rechten voor de mens kent een breder mandaat dan de huidige Commissie
gelijke behandeling. Dat vraagt om de juiste expertise en
deskundigheid. Op welke wijze wordt bij de benoeming van nieuwe leden
rekening gehouden met het nieuwe mandaat en de daarvoor vereiste
deskundigheid, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Is er
tevens sprake van dat alle huidige leden van de Commissie gelijke
behandeling deel gaan uitmaken van het op te richten College voor
rechten van de mens, zo vragen genoemde leden. In de omschrijving van
het mandaat voor het College voor rechten van de mens wordt een reeks
internationale verdragen en handvesten genoemd. Deze lijst is niet
volledig, maar wel uitsluitend gericht op de internationale afspraken
waaraan Nederland zich heeft geconformeerd. De leden van de
ChristenUnie-fractie vragen waarom bij de omschrijving van het mandaat
uitsluitend gekozen is voor de internationale verdragen en geen
opsomming is gegeven van Nederlandse wetgeving? Zij vragen voorts nader
toe te lichten waarom deze lijst van verdragen en handvesten
uitsluitend in de memorie van toelichting is genoemd en dan nog slechts
als een niet volledige, maar indicatieve lijst. Noopt zowel een
duidelijke beschrijving van het mandaat van de commissie als de
rechtszekerheid van burgers er niet toe om het mandaat duidelijk weer
te geven in het wetsvoorstel zelf? Het is deze leden opgevallen dat
hoofdstuk 1 èn hoofdstuk 2, beiden bepalingen bevatten over onder meer
de bevoegdheid om onderzoeken te doen en andere taken te verrichten. De
desbetreffende bepalingen in hoofdstuk 1 kennen op zijn minst een
gedeeltelijke dubbeling met soortgelijke bepalingen in hoofdstuk 2.
Waarom deze dubbeling? Waarom is er niet op toegezien dat de algemene
bevoegdheden van de raad en de specifieke bevoegdheden van de Kamer
voor de gelijke behandeling meer met elkaar sporen? Binnen de Europese
Unie is in de afgelopen jaren gewerkt aan de totstandkoming van een
grondrechtenbureau. Dit grondrechtenbureau heeft een mandaat voor
onderzoek naar grondrechten binnen de Europese Unie. Op aandringen van
de Eerste Kamer der Staten Generaal in Nederland en het Europees
Parlement werkt dit grondrechtenbureau samen met de Raad van Europa op
het terrein van mensenrechten om doublures van de werkzaamheden te
voorkomen en elkaar aan te vullen. Op welke wijze zal worden voorzien
in een samenwerking tussen deze internationaal opererende
mensenrechtenbureaus en het college voor de rechten van de mens, zo
vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Is de regering zich bewust
van de mogelijkheid van doublures in het werk van een College voor de
rechten van de mens, nu de taakomschrijving breder is geformuleerd en
bij het mandaat juist ook de internationale verdragen en handvesten
worden genoemd, en op welke wijze worden deze doublures voorkomen, zo
vragen genoemde leden. Voorts vragen genoemde leden naar het
onderscheid tussen het College voor de rechten van de mens en het
Europees Grondrechtenbureau. Kan aangegeven worden waar de meerwaarde
ligt van een nationaal college voor rechten van de mens op het terrein
van de internationale verdragen daar ook genoemde internationale
organisaties zich vanuit die verdragen met de rechten van de mens
bezighouden, zo vragen de leden die aan het woord zijn. Tenslotte
vragen genoemde leden of het de duidelijkheid van de wet ten goede zou
komen om in de wet te formuleren op welke wijze aangesloten wordt bij
de werkzaamheden van de Raad Europa en het Europees Agentschap van de
grondrechten. Niet alleen in Nederland is een organisatie bezig met het
beoordelen van vraagstukken en casuïstiek van gelijke behandeling, ook
andere landen kennen een dergelijk orgaan. Sommige daarvan hebben een
A-status en andere niet. Kan aangegeven worden welke landen langs
eenzelfde route komen tot een A-status, zo vragen de leden van de
ChristenUnie-fractie. En loopt deze route in de regel langs de weg van
uitbreiding van het mandaat tot mensenrechten of is er in de regel
eerder sprake van het samenvoegen van mensenrechtenorganisaties en
organisaties voor gelijke behandeling, zo vragen genoemde leden.
In artikel 2 van het wetsvoorstel lezen dat leden van de
ChristenUnie-fractie dat deze wet van toepassing is op de BES-eilanden
met uitzondering van hoofdstuk 2. Daar een groot deel van de
werkzaamheden voort zal komen uit de werkzaamheden van het huidige
Commissie gelijke behandeling vragen deze leden op welke gronden er
voor gekozen is om voor de BES-eilanden hoofdstuk 2 niet toe te passen,
terwijl deze eilanden wel als openbaar lichaam deel uit maken van het
land Nederland. Voorts vragen genoemde leden welke juridische status de
uitspraken van dit college heeft voor de BES-eilanden.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat artikel 13 de
mogelijkheid biedt aan het College om een zaak voor te leggen aan de
rechter. Waarom wordt die mogelijkheid niet geboden voor het terrein
van mensenrechten? En kan aangegeven worden of andere landen wel de
mogelijkheid bieden om mensenrechtenkwesties voor te leggen aan een
rechter, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in artikel 14 de
mogelijkheid is opgenomen tot het benoemen van plaatsvervangende leden.
Uit de formulering blijkt niet dat deze plaatsvervangende leden benoemd
moeten worden, maar wel dat het kan. De leden van de
ChristenUnie-fractie vragen in welke situatie plaatsvervangende leden
benoemd gaan worden en hoeveel plaatsvervangende leden benoemd gaan
worden.
Arie Slob