Rijksoverheid
12 oktober 2010
Beantwoording vragen over staatsteun voor kolenmijnen
Tijdens het Algemeen Overleg ter voorbereiding van de Milieuraad van uw Kamer
met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
(VROM) op 7 oktober jl., is u een schriftelijk antwoord toegezegd op enkele
vragen. Omdat het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening
betreffende staatssteun aan steenkolenmijnen geagendeerd is voor besluitvorming
door de Raad voor Concurrentievermogen (voor de Milieuraad is het voorstel enkel
ter informatie geagendeerd), kom ik nu, als verantwoordelijk minister voor dit
dossier, deze toezegging na. Een besluit over deze verordening zal in de Raad van
25 november of van 10 december a.s. genomen worden; de verordening zal op 1
januari 2011 in werking moeten treden.
In deze brief geef ik, mede namens de minister van VROM, antwoord op de
vragen van het lid Van Veldhoven of de steun aan kolenmijnen in het voorstel
exploitatiesteun betreft, en waarom de Commissie voor deze beleidsoptie gekozen
heeft.
Vooropgesteld staat dat ik vind dat lidstaten in algemene zin zeer terughoudend
moeten zijn met exploitatiesteun. Deze moet nauw ingekaderd zijn door
staatssteunregels en waarborgen bieden dat deze enkel gebruikt kan worden voor
het algemeen gesteund legitieme doel. In deze verordening betreft het tijdelijke
exploitatiesteun aan een mijn om die betreffende mijn te doen sluiten. De
verordening schrijft voor dat de lidstaat voor iedere mijn die steun ontvangt onder
de nieuwe regeling een plan indient met milieumaatregelen, bijvoorbeeld op het
gebied van energie!efficiëntie, hernieuwbare energie of koolstofafvang en -opslag.
Het alternatief is òf een harde sluiting van een mijn: sociaal zeer pijnlijk en zonder
perspectief op het opruimen van de mijnbouwterreinen, òf uitstel van sluiting
vanwege de zeer hoge sluitingskosten (waaronder een sociaal plan, sloop van
installaties en opruimen van bodemverontreiniging). In dat laatste geval blijft de
mijn mogelijk nog jaren een marginaal bestaan leiden. Deze verordening biedt,
mede dankzij de steun in een korte exploitatiefase, perspectief op snelle en
effectieve sluiting van onrendabele mijnen.
Bij de Impact Assessment van het voorstel heeft de Commissie diverse
beleidsafwegingen geschetst die een oplossing zouden kunnen bieden voor de
ongewenste effecten van mijnsluitingen. Hierbij heeft de Commissie met name
gekeken naar de economische, sociale en milieuaspecten. Bij deze afweging heeft
de Commissie gekozen voor de beleidsoptie waarbij een afbouw van
steunverlening onder voorwaarden mogelijk is. Hieronder valt zowel
exploitatiesteun als steun voor langlopende verplichtingen van gesloten mijnen
(zoals bodemsanering en pensioenopbouw). De exploitatiesteun is sterk
degressief, deze neemt jaarlijks met 33% af. Op deze wijze wordt dus snel
afgebouwd naar een sluiting van de mijnen. Na 2014 is volgens het voorstel
exploitatiesteun niet meer aan de orde.
De subsidie op de 'onrendabele top' van de mijnen leidt niet tot
concurrentieverstoring, mits het begrip 'onrendabele top' goed gedefinieerd is, en
mits kruissubsidies niet mogelijk zijn. Het voorstel voor de verordening bevat de
juiste definities: de hoogte van de steun is op correcte wijze gelimiteerd om
marktverstoringen te voorkomen. Echter, de Commissie zelf twijfelt over de
effectiviteit van deze voorwaarden door de beperkte toezichtmogelijkheden; de
Nederlandse inzet in Brussel is er op gericht de verordening op deze punten
versterkt te krijgen. Daartoe zal Nederland met constructieve voorstellen de
discussie met andere lidstaten aangaan.
Tijdens de ambtelijke voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen is
gebleken dat er veel steun bestaat onder lidstaten voor deze verordening. Omdat
een gekwalificeerde meerderheid van stemmen volstaat om de verordening aan te
nemen, is de invloed van Nederland op het eindresultaat beperkt.
Enkele lidstaten lijken voorstander van het schrappen van de sluitingstermijnen
uit de verordening. Daar kan Nederland niet mee instemmen en ik verwacht en zal
mij ervoor inspannen dat er een blokkerende minderheid zal zijn om dit tegen te
houden. Vermoedelijk gaat de discussie over een verlenging van de
sluitingstermijn van 2014 met een beperkt aantal jaren. Ik ben daar geen
voorstander van, en zal mij in de besprekingen in Brussel er voor inzetten deze
termijn zo kort mogelijk te houden. Belangrijk daarbij vind ik dat de verordening
wordt versterkt op het punt van het toezicht om er zeker van te zijn dat de
verordening géén marktverstoring op de Nederlandse energiemarkt teweeg zal
brengen.
(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven
Minister van Economische Zaken