Centrale Raad van Beroep
Appellante heeft voldaan aan de voorwaarde voor het recht op
langdurigheidstoeslag nu zij binnen de referteperiode de teveel
ontvangen bijstand als gevolg van schending van de
inlichtingenverplichting heeft terugbetaald
Appellante heeft in de referteperiode uitsluitend bijstand als inkomen
ontvangen. Binnen deze periode heeft appellante als gevolg van
schending van de op haar rustende inlichtingenverplichting gedurende
ruim vijf maanden ten onrechte bijstand naar de norm voor gehuwden
ontvangen. Eveneens binnen de referteperiode is dit gecorrigeerd, in
die zin dat de bijstand is herzien en teruggevorderd en appellante het
teruggevorderde bedrag heeft terugbetaald. Onder deze omstandigheden
moet naar het oordeel van de Raad worden aangenomen dat in het
onderhavige geval is voldaan aan de in artikel 36, eerste lid, aanhef
en onder a, van de WWB neergelegde voorwaarde voor het recht op
langdurigheidstoeslag. Dat appellante tijdelijk bijstand boven de voor
haar toepasselijke bijstandsnorm heeft ontvangen doordat zij de op haar
rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, doet hier niet aan
af. Artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevat immers
een feitelijke norm voor de beoordeling van het recht op
langdurigheidstoeslag, te weten de hoogte van het gedurende een
bepaalde periode - feitelijk - genoten inkomen. De tekst van artikel
36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB noch de wetsgeschiedenis
van deze bepaling biedt aanknopingspunten dat eventuele verwijtbaarheid
van de betrokkene ten aanzien van het tijdelijk ontvangen van een
inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm een rol speelt bij die -
feitelijke - beoordeling.
LJ Nummer
BO0304
Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 14 oktober 2010 Naar boven