ChristenUnie




Rouvoet in reactie op Halsema: politici moeten niet treden in invulling grondrechten

vrijdag 15 oktober 2010 13:05 `Spreken over godsdienstvrijheid is als het betreden van een smal, met prikkeldraad omzoomd pad. Je spreekt over andermans diepste overtuiging: boosheid ligt op de loer en ergernissen hopen zich snel op.' Zo begon Femke Halsema haar toespraak tijdens het congres `Godsdienstvrijheid of vrij van godsdienst?' van GroenLinks.

Zij zette in met de opmerking dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een individueel recht is dat bescherming verdient. Iedereen mag geloven wat hij of zij wil. Woorden die mij uit het hart gegrepen zijn. Het verdient waardering dat een politica van een zich bewust als seculier presenterende politieke partij dit recht op deze wijze markeert.

Compassie Femke Halsema spreekt met compassie over moslimvrouwen die in de huiselijke kring vernederingen ondergaan en over een 13-jarig moslimmeisje dat onder dwang bepaalde keuzes maakt, zoals het dragen van een hoofddoek. Deze gedrevenheid om dwang en vernedering tegen te gaan doet sympathiek aan.

We moeten niet willen zwijgen over de zwarte kant van de islam. Grote delen van de islam hebben nog altijd onoverkomelijke bezwaren tegen de meest fundamentele politieke en religieuze vrijheden. Het islamitische verbod op geloofsafval is daar een voorbeeld van. En dat is geen constatering waar we ons bij neer mogen leggen, maar vraagt om dialoog, debat en soms zelfs confrontatie.

Ik ben het ook met Halsema eens dat in een open en plurale samenleving religies en levensovertuigingen bekritiseerd mogen worden: zij zijn niet boven kritiek verheven als hun oorsprong religieus is. Religiekritiek is dus mogelijk. Discussie en kritiek komen overigens niet alleen `van buiten', maar vinden ook volop plaats binnen de verschillende geloofsgemeenschappen. Mijn moeite met het betoog van Halsema zit in de manier waarop zij de grondrechten inzet in haar strijd tegen wat in haar ogen moet worden beschouwd als `dwang en vernedering'. Die kanteling in de toespraak wordt scherp gemarkeerd waar Halsema aangeeft dat zij respecteert `dat mensen samen, in de uitleg van hun geloof, tot gedragsvoorschriften en leefregels komen, waaraan zij zich - in vrijheid, zeg ik met nadruk - willen houden'. Zij vindt het zelfs haar plicht deze fundamentele vrijheid van mensen te verdedigen.

Recht Vervolgens verbindt zij daar een `maar' aan: vanuit de gedachte dat godsdienstvrijheid een individueel recht is, mag zij `er niet toe leiden dat gelovigen worden bekneld in hun levensstijl of in hun hoogstpersoonlijke wijze van geloven'. In de aankondiging van het congres werd dit punt als volgt geagendeerd: `Wat zijn vruchtbare strategieën voor emancipatie en persoonlijke ontwikkeling, gegeven de spanningsverhouding tussen religieuze tradities en vrijzinnigheid? Moeten overheden hierin neutraal of normatief optreden? Heeft de individuele godsdienstvrijheid voorrang boven de collectieve godsdienstvrijheid?'

De vraag moet gesteld worden of deze benadering zich wel verdraagt met het karakter van de in de Grondwet verankerde vrijheden? Hier liggen enkele zeer wezenlijke en principiële vragen, waaraan Halsema te gemakkelijk voorbijgaat.

Afbakenen Grondrechten hebben eerst en vooral als functie om het privédomein van de burger ten opzichte van de overheid of de staat af te bakenen. Zij zijn in de Grondwet ook per definitie individueel geformuleerd als individuele rechten (`Een ieder heeft het recht...'). Tegelijk is er bij de invulling van de grondwettelijke vrijheden wel degelijk ruimte voor een collectieve beleving. Heel duidelijk komt dat tot uitdrukking in het recht van vereniging en vergadering: dat komt aan `een ieder' individueel toe, maar het heeft ons wel politieke partijen gebracht, waarin vervolgens vanuit het collectief uitgangspunten en politieke doelstellingen worden geformuleerd, die tot op zekere hoogte maatgevend zijn voor de leden, althans de vertegenwoordigers van de partijen.

Vrij Zij zijn intussen volledig vrij zich daar wel of niet aan te binden, maar als zij dat eenmaal gedaan hebben, ligt het niet voor de hand dat de overheid zich daar om wat voor reden ook mee inlaat. Dat ligt voor de godsdienstvrijheid niet anders. Artikel 6 van de Grondwet zegt: `Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.' Ook bijvoorbeeld artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is daarover heel helder.

Het is dus op zijn minst problematisch als Halsema meent dat zij zich ertegen moet verzetten dat binnen geloofsgemeenschappen (of specifiek: in de islam) voorschriften en leefregels aan mensen worden opgelegd. Dat mag voor haar voortvloeien uit het streven naar emancipatie, maar is het niet eerst en vooral aan de leden van de betreffende gemeenschappen om te bepalen of zij zich aan een geloofsleer of aan bepaalde vormen van geestelijk gezag willen onderwerpen? Dat is toch niet aan politici of politieke partijen? Waar haalt een politica het recht vandaan om te stellen dat godsdienst niet vrij is als deze gepaard gaat met een groot aantal leefregels en voorschriften die moeten worden nageleefd?

Als een hoofddoek voor een meisje van 13 jaar problematisch is, is een keppeltje of een besnijdenis dat dan ook voor een Joods jongetje? Of een kind van christelijke ouders dat wordt gevraagd iedere zondag mee te gaan naar de kerk? Wie zou moeten bepalen wanneer er sprake is van vernedering of dwang? Volgens mij zou Halsema als direct betrokkene, als buurvrouw of als familielid, dat kunnen bepalen, maar niet als politica.

Het argument van emancipatie, hoe legitiem ook als doelstelling van politieke partijen of van overheidsbeleid, is onvoldoende legitimatie om vanuit het politieke domein te interveniëren in het door de grondrechten afgebakende privédomein.

SGP Dat kwam duidelijk aan het licht toen tijdens het debat de casus van de SGP werd opgevoerd: het zit Halsema en andere progressieve politici dwars dat er kennelijk vrouwen zijn die zich een verbod op actieve politieke participatie laten welgevallen. Om die reden verzetten zij zich ertegen, want dat is in hun ogen in strijd met een ander grondrecht, te weten het recht op gelijke behandeling. Dat de betreffende vrouwen daar zelf helemaal niet mee zitten in hun gebruikmaking van hun individuele grondrecht van vereniging en vergadering, lijkt daarbij niet relevant. Halsema geeft hiermee blijk van een instrumentele visie op grondrechten: inbreuken op juridische vrijheden kunnen deel uitmaken van een strategie gericht op andere doelen, zoals emancipatie.

Ik stel daar een constitutionele visie op grondrechten tegenover: grondrechten zijn bedoeld om de politiek en de overheid op afstand van het privédomein te houden; de uitoefening en invulling ervan is aan de mensen zelf, uiteraard `behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet'. De strategie van emancipatie en bevrijding van Halsema en GroenLinks is in wezen vatbaar voor dezelfde kritiek als de benadering van Geert Wilders en de PVV van de islam: gelovige moslims, christenen en SGP-vrouwen moeten bevrijd worden van onderdrukkende geloofsvoorschriften, leefregels en ideologieën. Mijn boodschap aan beiden is dan ook: de scheiding van kerk en staat werkt niet één, maar twee kanten op.

André Rouvoet was coreferaat op het GroenLinks-congres over godsdienstvrijheid. In de Volkskrant van vrijdag 15 oktober 2010 is deze bijdrage opgenomen.

André Rouvoet