Rijksoverheid
28 oktober 2010
Verzoek vaste commissie voor Economische Zaken om reactie op
wetsvoorstel wijziging Elektriciteits! en Gaswet (31904)
Op 25 oktober jl. heb ik uw brief ontvangen waarin u mij vraagt u te informeren
over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gaswet en
Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt,
verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot
de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van
deze wetten (31904). Ik wil uw Kamer er graag op wijzen dat het wetsvoorstel nu
ter behandeling voorligt in de Eerste Kamer. Het is dan ook aan de Eerste Kamer
hoe zij de behandeling van dit wetsvoorstel voort wil zetten. In mijn brief van 8
oktober jl. (EK 31904, H) heb ik de Eerste Kamer aangegeven bereid te zijn de
onderdelen van het wetsvoorstel met betrekking tot congestiemanagement en
voorrang voor duurzaam niet in werking te laten treden teneinde gemaakte
beleidskeuzes te heroverwegen en dit zonodig nog eens te toetsen bij de Europese
Commissie. Uitgangspunt is en blijft dat voorrang voor duurzaam geproduceerde
elektriciteit op het net in geval van transportschaarste wordt gerealiseerd.
Hoewel de voortzetting van behandeling van dit wetsvoorstel dus geheel aan de
Eerste Kamer is, ben ik graag bereid om onderstaande vragen van uw Kamer te
beantwoorden.
1. De voorgenomen stappen en concrete tijdsplanning
Op 8 oktober jl. heb ik een brief gestuurd aan de Eerste Kamer (EK 31904, H)
naar aanleiding van de voorlichting die de Raad van State heeft gegeven over het
onderdeel congestiemanagement en de wijze van het toedelen van de kosten die
daaruit voortvloeien. In deze brief heb ik de Eerste Kamer aangegeven bereid te
zijn de artikelen die over congestiemanagement gaan niet in werking te laten
treden zodat het wetsvoorstel ten aanzien van de overige onderdelen verder in
behandeling kan worden genomen. Op 12 oktober heeft de vaste commissie voor
Economische Zaken van de Eerste Kamer besloten deze brief te behandelen op de
procedurevergadering van 2 november a.s. Indien de Eerste Kamer op 2
november akkoord gaat met mijn voorstel, zal ik uiteraard onmiddellijk uw Kamer
informeren over de stappen die nodig zijn om de geformuleerde doelstellingen van
dit onderdeel van het wetsvoorstel alsnog te realiseren.
De Raad van State geeft in haar voorlichting aan dat de toepasselijke richtlijnen
weliswaar ruimte laten voor de gekozen methode van kostentoedeling, maar dat
niettemin nader overleg met de Europese Commissie raadzaam lijkt in het licht
van het voorkomen van eventuele infractieprocedures. De wetgever heeft een
verantwoordelijkheid om geen onzekerheid te laten bestaan over de conformiteit
met Europese regelgeving. Ik constateer verder dat een belangrijke reden achter
het voorstel voor de kostentoedeling zoals dat er nu ligt, voortkomt uit de
onwenselijkheid om de kosten van congestiemanagement geheel bij afnemers te
laten neerslaan. Dit is bij diverse gelegenheden en in correspondentie met beide
Kamers toegelicht. Dit standpunt wordt bovendien nadrukkelijk ondersteund door
de motie Spies (Kamerstukken II 2008/09, 28 982, nr. 76). Dat is ook de
voornaamste reden waarom ik de Eerste Kamer in overweging heb gegeven om
alle relevante artikelen niet in werking te laten treden, in plaats van alleen het
onderdeel met betrekking tot de kostentoedeling waarop de voorlichting van de
Raad van State betrekking heeft. Als congestiemanagement inclusief voorrang
voor duurzaam zou worden ingevoerd zonder verdere bepalingen over de
kostentoedeling, zullen de kosten daarvan op grond van de huidige systematiek
worden afgewenteld op de afnemer. Ik kan een dergelijke suggestie niet doen
zonder rechtstreeks in te gaan tegen een specifieke wens van een meerderheid
van de Tweede Kamer. Daar komt bij dat eerder in dit proces is aangegeven dat
het socialiseren van de kosten aanzienlijke negatieve consequenties kan hebben
voor het kostenniveau, zoals aangetoond in andere Europese lidstaten. Het
achterwege laten van een essentieel fundament van dit voorstel heeft derhalve
serieuze consequenties voor de werking van het gehele bouwwerk. Ik heb daarom
aan de Eerste Kamer gemeld dat de voorlichting aanleiding geeft om de manier
waarop de kostentoedeling van congestiemanagement nu is ingericht, in het kader
van de zorgvuldigheid in zijn totaliteit te heroverwegen en in dat kader met de
Europese Commissie te bespreken.
Ik kan hier echter niet vooruitlopen op het besluit van de Eerste Kamer
hieromtrent, noch op de uitkomst van contacten met de Europese Commissie op
dit punt. Indien de Eerste Kamer mocht besluiten akkoord te gaan met mijn
suggestie, zal dat betekenen dat er op zo kort mogelijke termijn overleg zal
worden georganiseerd met de Europese Commissie. Afhankelijk van dat overleg
zal vervolgens moeten worden bezien of het voorgestelde systeem in stand kan
blijven of dat aanpassingen nodig zijn.
Het belangrijkste voordeel van de door mij voorgelegde suggestie, om het
wetsvoorstel te behandelen maar de aan congestiemanagement gerelateerde
artikelen niet in werking te laten treden, is dat in ieder geval de economisch
belangrijke maatregelen van de rest van het wetsvoorstel (gasmarkt en
investeringen in infrastructuur) niet langer op behandeling hoeven te wachten.
2. Antwoord op de vraag hoe de vertraging zich verhoudt tot de geplande
implementatietermijn van de richtlijn en welke vertraging de minister hierbij
verwacht
Het in de Eerste Kamer voorliggende wetsvoorstel bevat geen elementen uit
Europese richtlijnen die voor een bepaalde termijn moeten worden
geïmplementeerd. Regels ten aanzien van de toegang tot het net voor elektriciteit
uit hernieuwbare energiebronnen liggen besloten in artikel 16 van de Richtlijn
2009/28/EG. Dit artikel behoeft juridisch gezien geen implementatie meer in
Nederlandse wetgeving, omdat de voorschriften die daarin zijn opgenomen reeds
zijn vastgelegd in bestaande wet! en regelgeving. Het tweede lid, onderdeel b,
van artikel 16 bevat een keuzemogelijkheid. Dit onderdeel luidt als volgt: "
zorgen de lidstaten er tevens voor dat elektriciteit uit hernieuwbare
energiebronnen voorrang heeft op dan wel gewaarborgde toegang krijgt tot het
net". De Richtlijn laat hier ruimte voor de lidstaten om een keuze te maken.
Doordat in de Elektriciteitswet 1998 reeds een aansluit! en transportplicht voor de
netbeheerder is opgenomen (in tegenstelling tot sommige andere lidstaten), is de
gewaarborgde toegang tot het net in Nederland reeds verzekerd en voldoet
Nederland op dit punt reeds aan de voorschriften van deze richtlijn. Duurzame
elektriciteit heeft in het huidige stelsel onder dezelfde voorwaarden toegang tot
het net als niet!duurzame elektriciteit. In overleg met de Tweede Kamer (TK
29023, nr. 47) is er voor gekozen om, behalve de reeds wettelijk gegarandeerde
gewaarborgde toegang, tevens het tweede element van het artikelonderdeel op te
nemen in wetgeving. Dit betreft voorrang van duurzame elektriciteit op het net in
geval van congestie. Omdat Nederland gebruik maakt van de mogelijkheid om
voorrang te geven aan duurzame elektriciteit is de implementatietermijn van de
richtlijn in dat kader niet aan de orde en kan deze derhalve ook niet in gevaar
komen.
Ik benadruk dat het realiseren van congestiemanagement en voorrang voor
duurzaam in het kader van economische ontwikkelingen (productiecapaciteit en
energievraag) en de relatie met doelstellingen op het terrein van energie en
klimaat (20% reductie CO2 en 14% duurzame energie in 2020) van belang is. Dit
mag echter niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid. In dit licht heb ik de Eerste
Kamer het voorstel gedaan zoals verwoord in mijn brief van 8 oktober jl. en geef
ik tegelijkertijd aan dat ik hecht aan het realiseren van voorrang voor duurzaam.
3. Concrete informatie over of er met de Europese Commissie informele
gesprekken zijn gevoerd over de kritiekpunten van de Raad van State
In de voorlichting doet de Raad van State de aanbeveling om met de Europese
Commissie te overleggen op het punt van de kostentoedeling. Ik heb inmiddels
informeel bij de Commissie aangegeven dat dit advies van de Raad van State er
ligt en dat er mogelijk op latere termijn, afhankelijk van de wensen van de Eerste
Kamer, aanleiding zal zijn tot formeel overleg. Dat laatste kan echter pas aan de
orde zijn nadat ik de reactie van de Eerste Kamer op mijn brief heb vernomen en
duidelijk is hoe de Eerste Kamer de verdere behandeling van het wetsvoorstel
wenst vorm te geven.
4. Het antwoord op de vragen hoe de implementatie van de richtlijn op deze
bekritiseerde punten in andere lidstaten is vormgegeven en of de Europese
Commissie kritiek heeft geuit op de implementatie en zo nee, waarom niet is
gekozen voor een vergelijkbaar systeem
Voor een overzicht van de voorstellen in andere lidstaten voor het omzetten van
artikel 16, tweede lid van de richtlijn in nationale regelgeving verwijs ik u naar
mijn beantwoording van eerdere vragen hierover van de Eerste Kamer (nadere
memorie van antwoord EK 31904, F). Tegelijkertijd is mijn departement continu
bezig met het actualiseren van deze informatie. Hiervoor worden diverse lidstaten
benaderd en zal tevens de Europese Commissie om informatie worden gevraagd.
Ik ben voornemens deze actualisering op zo kort mogelijk termijn afgerond te
hebben en aan uw Kamers toe te sturen. Ik merk tenslotte bij deze vraag
nogmaals op dat dit wetsvoorstel niet noodzakelijk is ter implementatie van de
Europese Richtlijn 2009/28/EG.
Tot slot merk ik op dat artikel 16 van de richtlijn niet voorschrijft op welke wijze
kosten moeten worden toebedeeld in het geval een lidstaat kiest om duurzame
elektriciteit voorrang te geven op het net. Dat neemt niet weg dat de Commissie
uiteraard kritisch zal blijven kijken naar de wijze waarop omzetting van artikel 16
van de richtlijn in nationale regelgeving geschiedt.
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
(w.g.) drs. M.J.M. Verhagen