Rijksoverheid


WJZ / 10147078

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen
---

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 juli 2010, nr. 10.001982, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 september 2010, nr. W10.10.0290/III, bied ik U hierbij aan.

1.a. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State terecht vaststelt, ziet artikel 13bis van de toegangsrichtlijn op het functioneel scheiden van wholesale toegangsdiensten ofwel toegangsproducten op groothandelsniveau van de overige activiteiten. In navolging hiervan ziet artikel 6a.4a dan ook uitsluitend op de bevoegdheid voor het opleggen van een verplichting tot functionele scheiding van wholesale toegangsdiensten ofwel toegangsproducten op groothandelsniveau van de overige activiteiten. De beperking tot wholesale toegangsdiensten ofwel toegangsproducten op groothandelsniveau wordt bereikt door de bevoegdheid tot het opleggen van een functionele scheiding in artikel 6a.4a, eerste lid, te beperken tot "activiteiten die verband houden met het aanbieden van door het college te bepalen vormen van toegang". In artikel 1, onderdeel l, is toegang namelijk gedefinieerd als "het aan een andere onderneming beschikbaar stellen van netwerkonderdelen (etc.) ... ten behoeve van het aanbieden van elektronische communicatiediensten (etc.) ... door die onderneming". Aldus ziet toegang in de zin van de Telecommunicatiewet uitsluitend op het verrichten van wholesale toegangsdiensten ofwel toegangsproducten op groothandelsniveau. Artikel 6a.4a, eerste lid, is daarmee in overeenstemming met artikel 13bis van de toegangsrichtlijn.
1.b. Aan de opmerking van de Afdeling is tegemoet gekomen door alle in artikel 13bis, tweede lid, van de Toegangsrichtlijn genoemde aspecten op te nemen in artikel 6a.4a, vierde lid. Conform de opmerking van de afdeling is voorts in de toelichting de verwijzing naar artikel 6a.4a, tweede lid, gewijzigd in een verwijzing naar artikel 6a.4a, vierde lid.
2. De stelling van de Afdeling dat een gewijzigd ontwerpbesluit opnieuw openbaar moet worden voorbereid en aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd, onderschrijf ik. Beide verplichtingen maken reeds onderdeel uit van dit wetsvoorstel en zijn neergelegd in artikel 6b.1, eerste lid, juncto 6b.2, eerste lid:
Door in artikel 6b.1 (artikel X van het wetsvoorstel) te verwijzen naar artikel 6b.2, vijfde lid, onderdeel a, is het college verplicht om een gewijzigd ontwerpbesluit opnieuw openbaar voor te bereiden.
De verplichting om een gewijzigd ontwerpbesluit opnieuw voor te leggen aan de Europese Commissie is neergelegd in artikel 6b.2, eerste lid (artikel Y van het wetsvoorstel). In dit eerste lid is bepaald dat een besluit als bedoeld in artikel 6b.1, eerste lid, moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie (voor zover een dergelijk besluit van invloed is op de handel tussen lidstaten). In artikel 6b.1, eerste lid, wordt vervolgens verwezen naar een besluit in de zin van artikel 6b.2, vijfde lid (ofwel een gewijzigd ontwerpbesluit).
Aan de opmerking van de Afdeling is tegemoet gekomen door de toelichting op deze artikelen op dit punt aan te vullen.

2

3. De stelling van de Afdeling dat er aanleiding is om nadere regels te stellen omtrent de wijze waarop de toestemming als bedoeld in artikel 11.7a, eerste lid onderdeel b, wordt verkregen wordt in beginsel door mij onderschreven. Wel vind ik het van belang eerst de resultaten van de inspanningen van de Europese Commissie op dit punt af te wachten. De Commissie heeft initiatieven ontplooid om, binnen de grenzen van richtlijn 2002/58/EG, samen met het bedrijfsleven te komen tot een EU brede invulling van het toestemmingsvereiste. Het is raadzaam de uitkomst hiervan af te wachten en alsdan te bezien of nadere regels nodig zijn. In de toelichting is hieraan aandacht geschonken.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat in de toelichting aandacht dient te worden besteed aan de kritische kanttekeningen van de Artikel 29 werkgroep ten aanzien van het verlenen van toestemming door middel van de instellingen van de gebruikte programmatuur (browser) is de toelichting aangepast. In de toelichting wordt nu aangegeven dat niet iedere browser geschikt is om toestemming te verlenen voor het lezen of plaatsen van informatie op de eindapparatuur van een gebruiker.
Conform het advies is artikel 11.7a, vierde lid, aangepast waardoor nadere regels omtrent de hiervoor genoemde toestemming niet langer bij ministeriële regeling maar bij algemene maatregel van bestuur dienen te worden gesteld.

4. De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn verwerkt, met uitzondering van de kanttekening ten aanzien van de artikelen 6a.1, derde en zesde lid, en 6a.4, tweede lid. De Afdeling lijkt in artikel 16, zesde en zevende lid, van de Kaderrichtlijn te lezen dat het college verplicht is om bijstand van BEREC te accepteren indien zij er niet in slaagt om een marktanalyse te voltooien binnen de in artikel 16, zesde lid, van de Kaderrichtlijn gestelde termijn. Nu in artikel 16, zevende lid, eerste zin, van de Kaderrichtlijn, wordt gesteld dat BEREC aan de betrokken nationale regelgevende instantie "op haar verzoek" bijstand verleent, is van een verplichting tot het accepteren van bijstand van BEREC geen sprake.
5. Bij gelegenheid van dit nader rapport is ten slotte een aantal wijzigingen aangebracht in de tekst van het wetsvoorstel die niet het gevolg zijn van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.
Ten eerste is artikel 3.19a toegevoegd. Hiermee wordt het instrument van gedwongen verkoop geïntroduceerd. Deze toevoeging vloeit voort uit artikel 5 van de Machtigingsrichtlijn. Hoewel niet met zekerheid gesteld kan worden dat dit artikel de lidstaten verplicht om te voorzien in deze mogelijkheid, wordt dit instrument uit een oogpunt van volledige implementatie wenselijk geacht. Met dit instrument kan immers beter gewaarborgd worden dat frequentieruimte daadwerkelijk wordt benut.
Ten tweede werd in de artikelen 7.4, eerste lid, en 7.8, derde lid, abusievelijk gesproken van "eindgebruikers met een beperking". Teneinde te voldoen aan artikel 23bis van de Universeledienstrichtlijn moet dit derde lid echter zien op eindgebruikers met een "fysieke" beperking. Dit is gecorrigeerd in het wetsvoorstel. Ten derde is artikel 9.2a ingevoegd en is artikel 9.3, derde lid, (en de toelichting daarop) aangepast teneinde zeker te stellen dat (de procedure tot vaststelling van) de vergoeding voor de verzorging van een universele dienst in overeenstemming is met het recht van de Europese Unie, in het bijzonder de conclusie van de AdvocaatGeneraal in zaak C389/08. Daartoe is in artikel 9.2a de bevoegdheid opgenomen om te onderzoeken en vast te stellen of het opleggen van een universele dienstverplichting voor de betrokken onderneming(en) een onredelijke last betekent. Eerst nadat is vastgesteld dat er sprake is van een onredelijke last kan de hoogte van de compensatie (voor het uitvoeren van de universele dienst) worden vastgesteld aan de hand van artikel 9.3.
Voorts is in artikel 9.3 een aanscherping aangebracht in het licht van het bepaalde in de artikelen 8 en 12 van de Universeledienstrichtlijn.
Tenslotte is de verwijzing naar artikel 18.8 in artikel 1, onderdeel 1°, van de Wet op de economische delicten, in de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet, vervangen door de verwijzing naar artikel 11a.1, derde en vierde lid. 3
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der StatenGeneraal te zenden. De Minister van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie,