Langdurig verblijf in flexibele baan voor weinigen een probleem

04/11/2010 08:30

SEO Economisch Onderzoek

4 november 2010- Op enig moment zit ongeveer zes procent van de Nederlandse werknemers langer dan drie jaar in een tijdelijke of flexibele baan. Dat betreft niet alleen werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt, maar ook hoger opgeleide werknemers in relatief goede banen. Toch lijkt in ieder geval een deel van deze werknemers zich aan de onderkant van de samenleving te bevinden.

Dit blijkt uit onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek heeft uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tussen 1999 en 2006 zat precies 40 procent van alle werknemers tenminste een keer met een tijdelijke of flexibele baan in de flexibele schil van de arbeidsmarkt, waarvan ruim de helft niet langer dan een jaar en slechts vijf procent langer dan drie jaar. De flexibele schil bestaat uit relatief veel vrouwen, jongeren, lager opgeleiden en allochtonen. Deze werknemers wonen vaker in minder goede wijken en werken vaker bij grotere bedrijven. De kans dat werknemers in tijdelijke en flexibele banen langer dan drie jaar in de flexibele schil van de arbeidsmarkt verblijven ligt gemiddeld op 15 procent. Die kans is relatief groot voor mannen, ouderen, gehuwden, niet-westerse allochtonen en werknemers met een relatief hoog inkomen, werkzaam in kleinere bedrijven en in economisch minder gunstige tijden.

Werknemers in de flexibele schil hebben fors lagere inkomsten dan werknemers in vaste banen. Dat wordt voor een deel verklaard door de kortere arbeidsduur, het lagere beroepsniveau en het feit dat werknemers in de flexibele schil gemiddeld jonger zijn. Door de tijdelijkheid van de baan bestaat er een hogere uitkeringsafhankelijkheid. Maar liefst een derde van alle werknemers die langdurig in de flexibele schil verblijven heeft een inkomen onder het voltijds minimumloon. Voor werknemers met een vaste baan is dat bij 'slechts' 17 procent het geval. Ook werkt een groter deel van de werknemers in de flexibele schil op een lager niveau dan waarvoor men is opgeleid. In de kern van de arbeidsmarkt werkt 18 procent op een lager beroepsniveau dan het genoten opleidingsniveau, bij werknemers die korter dan drie jaar in de flexibele schil verblijven is dat een derde, bij werknemers die langer dan drie jaar in de flexibele schil verblijven is dat een kwart. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de groep werknemers die ondanks potentiële capaciteiten niet in staat is om de flexibele schil te verlaten ('good people in bad jobs') beperkt is.

Werknemers die langdurig in tijdelijke of flexibele banen werken lijken meer op werknemers in vaste banen dan werknemers die slechts kort in de flexibele schil werken. Een langdurig verblijf in de flexibele schil kan daarom niet onmiddellijk worden geassocieerd met de onderkant van de arbeidsmarkt of de onderkant van de samenleving. Ook hoger opgeleiden in hogere beroepen zijn redelijk goed vertegenwoordigd in de groep die langdurig in tijdelijke of flexibele banen zit, terwijl de uitkeringsafhankelijkheid laag ligt. Aan de andere kant wonen deze werknemers in minder goede wijken, werken vaker onder hun niveau en hebben inkomsten die flink lager liggen dan bij werknemers in vaste banen, zeker in verhouding tot hun leeftijd en opleidingsniveau. Die lage inkomens worden bovendien minder vaak aangevuld door een partnerinkomen, aangezien het grootste deel van deze werknemers geen partner heeft. Daarmee is het waarschijnlijk dat tenminste een deel van de werknemers die langdurig in de flexibele schil van de arbeidsmarkt verblijven tot de werkende armen behoort.





http://www.www.seo.nl