Ministerie van Financiën

Keywords: Begroting

Ons kenmerk
AFEP/2010/338 U

Kamervragen Eerste Kamerfractie SP m.b.t. het financiële kader van het regeerakkoord

Kamervragen | 08-11-2010 | Begrotingsbeleid

Geachte Voorzitter,

Bijgaand treft u antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de SP fractie (kenmerk 147367u) met betrekking tot het financiële kader van het regeerakkoord.
Hoogachtend,
de Minister van Financiën,
mr. drs. J.C. de Jager
Directie Algemene Financiële
en Economische Politiek
Ons kenmerk
AFEP/ U
Pagina 2 van 5
Antwoorden op schriftelijke vragen SP met betrekking tot het financiële kader van het regeerakkoord (kenmerk 147367U)
verschuiving versus maatschappelijke bezuiniging
Vraag 1.
De meeste voorgenomen maatregelen van de regering houden een verschuiving in van overheidsvoorzieningen naar voorzieningen die de ingezetenen zelf moeten treffen. Het financieringssaldo van de overheid verbetert, doch het financieringssaldo van de ingezetenen verslechtert. Is dit een correcte weergave van de voornemens? Kan de regering bij benadering aangeven welk percentage van haar voorgenomen maatregelen (in euro's) geen verschuiving doch maatschappelijk gezien een bezuiniging zijn? Deelt het CPB deze visie van de regering? Zo nee, welk percentage houdt het CPB grofweg aan? Antwoord:
Dit is geen correcte weergave van de voornemens. Hoewel voor een aantal posten op korte termijn sprake is van financieringsverschuivingen (bijvoorbeeld eigen betalingen in de zorg), beoogt het kabinet juist met de maatregelen de overheidsfinanciën op orde te brengen (met ondermeer lagere rente-uitgaven tot gevolg). Zonder ombuigingen zouden op termijn de lasten moeten worden verzwaard. Dit schuift het probleem op naar volgende generaties. Op lange termijn is dus geen sprake van een verslechterend financieringssaldo van ingezetenen, noch van maatschappelijke bezuinigingen. Dit blijkt ook uit het door het het CPB berekende houdbaarheidstekort dat aangeeft dat structureel gezien de overheidssector een onhoudbare situatie kent.
gevolgen werkgelegenheid op middellange termijn
Vraag 2.
Volgens het CPB hebben de voorgenomen maatregelen als effect dat de werkloosheid in 2015 stijgt met 1,4%-punt (CPB, Tabel 3.1). Is het correct dat het dan gaat om een extra werkloze beroepsbevolking van ongeveer 110.000 arbeidsjaren? Zo nee, wat is het correcte cijfer? Uit Tabel 4.4. is op te maken dat de werkgelegenheid bij de overheid, inclusief zorg, daalt met 49.000 (arbeidsjaren?). Kan gesteld worden dat als gevolg van de maatregelen de werkgelegenheidsdaling bij bedrijven per 2015 ongeveer 60.000 arbeidsjaren is? Zo nee, wat is het correcte cijfer, c.q. wat zijn de correcte cijfers? Antwoord:
De doorrekening van het CPB laat zien dat op lange termijn de werkgelegenheid met 1,1% verbetert als gevolg van de beoogde maatregelen. Juist in deze crisistijd is het van belang om geloofwaardig gezonde overheidsfinanciën te bewerkstelligen. Dit draagt bij aan een snel herstel van producenten en consumentenvertrouwen met positieve gevolgen voor bestedingen, groei en werkgelegenheid. Wanneer burgers en bedrijven onzeker zijn over hun financiële positie zullen zij minder consumeren en investeren, met nadelige effecten voor werkgelegenheid. Het is daarbij de vraag in hoeverre de bovengenoemde cijfers de werkgelegenheidseffecten op middellange termijn correct beschrijven. Zo bevatten de hierboven genoemde cijfers over de werkgelegenheidsdaling bij bedrijven ook de beoogde vermindering van WSW-arbeidsplaatsen en is een nuancering van de werkloosheidsraming op zijn plaats. Verder is een deel het gevolg van de keuze Directie Algemene Financiële
en Economische Politiek
Ons kenmerk
AFEP/ U
Pagina 3 van 5
voor een kleinere en efficiëntere overheid. Het resulterende werkgelegenheidsverlies is volgens het CPB het gevolg van bestedingseffecten. Over het optreden van deze effecten is veel discussie onder economen. Onder meer door positieve vertrouwenseffecten kan het voorspelde werkgelegenheidsverlies uiteindelijk meevallen.
Loonderving, en van WW naar Bijstand
Vraag 3.
Wat is - uitgaande van brutolonen - bij benadering de gemiddelde loonderving per jaar voor de 110.000 extra werklozen?1 (Waarschijnlijk ligt dit gemiddeld aanzienlijk hoger dan het gemiddelde bruto inkomen van de gehele bevolking.) NB: Deze vraag heeft betrekking op loonderving niet op inkomensderving (uitkeringen blijven dus buiten beschouwing).
Vraag 4.
Is grofweg aan te geven voor hoeveel personen/arbeidsjaren de maatregelen resulteren in ontslag (bij de overheid en bij bedrijven)? Is vervolgens grofweg aan te geven voor welk deel van hen dit na verloop van tijd (na WW) inhoudt dat ze hun huis moeten verkopen en op de opbrengst daarvan moeten interen alvorens ze voor een bijstandsuitkering in aanmerking komen? (Het andere deel moet uiteraard ook op spaargeld interen.)
Antwoord op vragen 3 en 4:
In hoeverre dit door natuurlijk verloop (met name pensionering) wordt opgevangen is niet bekend. Wel is bekend dat in- en uitstromen op de arbeidsmarkt veel groter zijn dan saldomutaties op de arbeidmarkt. Het kan dus niet worden aangegeven in hoeverre mutaties in werkgelegenheid tot ontslag zullen leiden. Omdat de stromen op de arbeidsmarkt zoveel groter zijn dan de saldomutaties, kan niet worden geïsoleerd wie werkloos wordt, waardoor het onmogelijk is om een raming van loonderving ten gevolge van bovengenoemde saldomutatie te maken.
structurele werkgelegenheid en daling economische groei Vraag 5.
Volgens het CPB (§6) resulteren de voorgenomen maatregelen over 30 jaar (in 2040) in een structurele werkgelegenheidsstijging met 1% (arbeidsjaren). Kan de minister bij het CPB nagaan in welk jaar bij deze prognose de structurele werkgelegenheidsstijging net op nul ligt? Dit is uiteraard belangrijk omdat we zo kunnen zien hoe lang het negatieve werkgelegenheidseffect van de maatregelen aanhoudt en zo het geheel kunnen beoordelen.
Antwoord:
De literatuur is verdeeld over de korte termijn effecten van fiscale consolidatie. Een groeiende stroming benadrukt met name de positieve vertrouwenseffecten, waarbij consumenten en bedrijven a.g.v. een grotere zekerheid over de toekomstige financiële situatie meer gaan consumeren en investeren waardoor positieve werkgelegenheidseffecten eerder negatieve bestedingseffecten overheersen. Ook benadrukken diverse studies de kosten die verbonden zijn aan
1 C.q. het gecorrigeerde aantal.
Directie Algemene Financiële
en Economische Politiek
Ons kenmerk
AFEP/ U
Pagina 4 van 5
uitstel van consolidatie van de overheidsfinanciën, zoals hogere rentelasten bij een hogere schuld.
Het CPB gebruikt verschillende modellen voor het effect op korte- en op lange termijn, waardoor het CPB geen dynamisch pad beschikbaar heeft (Saffier voor de korte en middellange termijn raming; MIMIC voor de lange termijnraming). Op basis van een zogenaamd 'spoorboekje' (varianten die zijn doorgerekend met Saffier) valt het omslagpunt binnen 10 jaar te verwachten. Vraag 6.
Volgens het CPB resulteert het pakket voorgenomen maatregelen in een daling van de BBP-groei met 0,4% per jaar (op basis 2011 is dit ongeveer ¤2,5mld). Kan de minister bij het CPB nagaan of dit gezien moet worden als een blijvend negatief effect op de economische groei? (Analoog aan uitspraken van CPB-directeur Teulings eind 2008 over groeidaling als gevolg van de financiële crisis.) Of is het zo dat er een parallel is met de structurele werkgelegenheidsstijging met 1% in 2040 zodat er in een bepaald jaar ook een omslagpunt wat betreft de groei is (d.w.z. endogeen aan het pakket maatregelen)? Zo ja, in welk jaar is dit grofweg te verwachten?
Antwoord:
Het CPB heeft geen volledige analyse gemaakt van de effecten van het financieel kader op het bbp na 2015. In het algemeen is te stellen dat bezuinigingen een tijdelijk effect hebben op het bbp, zie daar over de opmerkingen op p. 9 van Keuzes in Kaart 2011-2015. Volgens de macro-economische modellen van het CPB hebben bezuinigingen in eerste instantie een negatief effect op het niveau van het bbp, maar na verloop van tijd verdwijnen deze effecten weer. Onder meer de stijging van de structurele werkgelegenheid zorgt er voor dat op lange termijn het bbp hoger uitkomt door het financieel kader. Daarbij bestaat een steeds belangrijker wordende stroming in de literatuur die ook op korte termijn positieve effecten op het bbp aan fiscale consolidatie toekent (zie ook vraag 5). Vraag 7.
Kan bij benadering gesteld worden dat het bij de groeidaling van 0,4% (¤2,5mld) om een belastingderving van jaarlijks ¤1mld gaat? Zo nee, wat is het correcte cijfer?
Antwoord:
Bij de groeidaling van 0,4% als gevolg van de maatregelen van dit kabinet in 2011-2015 (cumulatief grofweg 13 miljard), gaat het om een endogene belastingderving (dus exclusief de hogere inkomsten als gevolg van lastenverzwaringen) van cumulatief 4 miljard, dat is gemiddeld 0,8 miljard per jaar.
ramingen CPB
Vraag 8.
In zijn doorrekening van het financieel kader van het regeerakkoord heeft het CPB een aantal voorgenomen maatregelen uit het akkoord "niet gehonoreerd". Derhalve komt het CPB uit op een aanzienlijk lagere wijziging van het begrotingssaldo 2015 dan het regeerakkoord. Is dit, ook volgens de minister, een Directie Algemene Financiële
en Economische Politiek
Ons kenmerk
AFEP/ U
Pagina 5 van 5
correcte weergave? Stemt de minister in met de kwalificaties van het CPB? Zo nee, heeft de minister meer in het algemeen bedenkingen bij de ramingen van het CPB of is de minister in het algemeen van mening dat de regering goed kan varen op de ramingen van het CPB?
Antwoord:
Bij de beoordeling van de verschillende voorstellen hanteert het CPB een aantal uitgangspunten. Als consequentie heeft het CPB een aantal maatregelen uit het regeerakkoord niet overgenomen of anders geboekt dan in het financieel kader. De startnota bevat de budgettaire verwerking van de afspraken uit het regeerakkoord. In de startnota zal het kabinet aangeven hoe omgegaan wordt met de doorrekening van het CPB. De startnota zal binnen afzienbare tijd aan de Eerste en Tweede Kamer verzonden worden.
Rendement op eigen vermogen financiële instellingen Vraag 9.
Afgelopen augustus publiceerde het "Basel Committee on Banking Supervision" van de BIS het rapport An assessment of the long-term economic impact of stronger capital and liquidity requirement. Kan de minister bevestigen dat uit dit rapport blijkt dat banken gemiddeld over de periode 1993-2007 een netto rendement op het eigen vermogen behaalden van 14,8% ( netto, d.w.z. na vennootschapsbelasting)? Kan de minister aangeven wat dit percentage gemiddeld is voor de Nederlandse banken over de periode 1993-2007 en, afzonderlijk, de periode 2008-2009?
Antwoord:
Het kabinet is niet betrokken geweest bij het tot stand komen van dit rapport en neemt derhalve geen verantwoordelijkheid voor de uitkomsten. Voor Nederland is een vergelijkbare berekening voor de Nederlandse banken moeilijk te maken, o.a. vanwege meerdere wijzigingen in de boekhoudstandaarden tijdens deze jaren en verschillende nuances in de definitie van de rendement op het eigen vermogen. Wel is duidelijk dat financiële instellingen in de crisisjaren verliezen hebben geleden. Een zeer grove schatting op basis van publieke data van de Nederlandsche Bank impliceert een gemiddeld netto rendement op het eigen vermogen van -6% over de periode van 2008-2009.