Rijksoverheid
Vertrouwen en verantwoordelijkheid
Nieuwsbericht | 11-11-2010
Vanochtend sprak minister Kamp op het Congres van de stichting voor
ondernemingspensioenfondsen OPF:
Fijn om hier vandaag uw gast te zijn, fijn ook om mijn succesvolle
voor-voorganger Aart Jan de Geus aan mijn zijde te weten.
Net als Aart Jan en u ben ik zeer geïnteresseerd in het onderwerp
pensioenen of -breder- oudedagsvoorziening. Ik was dat al als
toekomstige gepensioneerde -en dus belanghebbende- en ook als
politicus. De oudedagsvoorziening is direct of indirect voor iedere
inwoner van ons land van groot belang en daarmee dus ook voor wie als
politicus werkt voor het algemeen belang.
Op Bonaire, Sint Eustatius en Saba ben ik er de afgelopen twee jaar ook
als fondsbestuurder bij betrokken geraakt. Ik mocht daar met anderen
samenwerken om vanuit het niets de Nederlandse overheid op te bouwen en
in dat kader ook een nieuw pensioenfonds op te zetten, voor 4.000
deelnemers met een beginvermogen van ruim 200 miljoen US dollar.
Ik geef toe, het eigenlijke werk werd vooral gedaan door Math Mager,
oud-medewerker van APG en Kees Maas van het ministerie van BZK, maar ik
was het enige bestuurslid, ewerd niet gedekt door een
aansprakelijkheidsverzekering en heb een opleidingsprogramma gevolgd,
terwijl twee vertegenwoordigers van DNB kritisch over mijn schouders
meekeken. Zo heb ik het een en ander opgestoken.
Vervolgens in Den Haag werd ik natuurlijk helemaal in het
pensioendossier gezogen: intensief overleg met de zeer deskundige
SZW-medewerkers, veel lezen en vergaderen, gesprekken met de sociale
partners en tot nu toe wekelijks een debat in de Tweede Kamer.
Mijn motto is inmiddels niet alleen meer dat van het kabinet: "vrijheid
en verantwoordelijkheid", maar ook "vertrouwen en
verantwoordelijkheid".
Daar draait het om. Mensen moeten er op kunnen rekenen dat hun pensioen
in goede handen is bij hun pensioenfonds. Het vertrouwen in de
pensioenvoorziening heeft een stevige knauw gekregen.
Veel mensen vragen zich bezorgd af: `Wat is mijn pensioen nog waard?
Hoeveel inkomen heb ik straks nog?'
U en ik staan voor de taak om die mensen een helder antwoord te geven
en het vertrouwen te herstellen. Pensioenfondsen moeten duidelijk maken
dat pensioenen niet gegarandeerd waardevast zijn en dat zekerheid een
hoge prijs heeft. Mensen hebben vaak onrealistische verwachtingen van
het pensioen dat ze ooit zullen krijgen.
Bij aanvullende pensioenen denk ik in de eerste plaats aan de sociale
partners. Zij zullen hun stelsel moeten aanpassen waar dat noodzakelijk
is. Het pensioenakkoord laat zien dat ze die verantwoordelijkheid
willen nemen. Een goed begin.
Kort na mijn aantreden kreeg ik het verzoek van de Stichting van de
Arbeid te voorkomen dat een aantal fondsen de premies volgend jaar met
20 tot 30 procent zou moeten verhogen. Mijn antwoord leidde tot een
spoeddebat in de Tweede Kamer. Dat debat kwam me goed uit. Het is van
het grootste belang om, in en buiten het parlement, uit de doeken te
doen wat er aan de hand is in de pensioenwereld.
Ik wil ook deze gelegenheid daar graag voor gebruiken. Want ú weet
waarschijnlijk wel van de hoed en de rand, maar het is zaak om te
zorgen dat alle deelnemers en gepensioneerden ook goed geïnformeerd
zijn. Ik wil daar vandaag mijn deel aan bijdragen.
Laat me allereerst nog maar eens stellen dat we in ons land een uniek
pensioenstelsel hebben opgebouwd.
Door alle zorgwekkende berichten over de betaalbaarheid van de
pensioenen zou het beeld kunnen ontstaan dat ons pensioenstelsel
zieltogend is. Dat is een verkeerd beeld. Zeker in vergelijking met
andere landen staan we er helemaal niet zo slecht voor. Integendeel.
Nog steeds wordt het Nederlandse pensioenstelsel internationaal gezien
als één van de beste, zo niet hét beste, van de wereld.
De kracht van ons pensioenstelsel is dat het op meerdere pijlers
steunt: de AOW, het collectieve aanvullende pensioen en individuele
pensioenregelingen bij verzekeraars. Voor aanvullende pensioenen is
een aanzienlijk vermogen is opgebouwd. De waarde daarvan wordt op dit
moment op bijna 800 miljard euro geschat. Door dit pensioenkapitaal is
ons land beter dan andere landen voorbereid op de vergrijzing.
Ruim negen van de tien werknemers bouwen aanvullend pensioen op en
steeds meer gepensioneerden ontvangen, naast hun AOW, een behoorlijke
aanvulling. Gemiddeld zo'n 15.000 euro per jaar. Het is niet voor
iedereen een vetpot, maar veel huishoudens van 65-plussers hebben een
hoger besteedbaar inkomen dan huishoudens van 65-minners. Zeker als ze
de hypotheek van hun eigen huis hebben afgelost. De
commissie-Goudswaard signaleerde eerder dit jaar dat ouderen op termijn
de rijkste bevolkingsgroep van ons land worden.
Nationaal gezien is het een groot probleem dat de gemiddelde
dekkingsgraad van de fondsen onder de 105 procent is gedoken.
Internationaal gezien zijn er veel landen waar zo'n dekkingsgraad of
zelfs een dekkingsgraad van 85 procent geen schrikbeeld, maar een
droombeeld zou zijn.
Het is niet mijn bedoeling de problemen te bagatelliseren. Absoluut
niet. Er zijn problemen en het zal pijn doen om die op te lossen. Maar
we moeten het wel in de juiste proporties en het juiste perspectief te
zien. We moeten misschien wel drie plaatsen terug, maar we hoeven niet
helemaal terug naar af.
In ieder geval gaan we niet terug naar de tijd waarin `oud en arm' een
vaste en vanzelfsprekende woordcombinatie was. Ons pensioenstelsel moet
gerenoveerd worden. Aangepast aan de eisen van deze tijd en aan die van
de toekomst.
Alleen als we nu níét doen wat nodig is, zou het pensioenstelsel
onbetaalbaar worden en onherroepelijk in verval raken.
We hebben te maken met twee belangrijke ontwikkelingen die een risico
kunnen vormen voor ons pensioenstelsel. Een demografische en een
economische.
In de eerste plaats krijgen we steeds sterker te maken met een dubbele
of zelfs driedubbele vergrijzing. Over drie maanden krijgen de eerste
kinderen van de naoorlogse geboortegolf hun AOW. Dat aantal zal daarna
snel toenemen. Over dertig jaar telt ons land ruim twee miljoen
65-plussers meer dan nu.
Tegelijkertijd krijgen we te maken met een afnemend aantal
premiebetalers.
De verwachting is dat de potentiële beroepsbevolking over dertig jaar
een miljoen kleiner is dan nu. Dus twee miljoen meer gepensioneerden,
één miljoen minder werkenden.
De verhouding tussen premiebetalers en pensioenontvangers raakt daarmee
dus steeds verder uit het lood. Nu staan er tegenover iedere
gepensioneerde nog vier personen die tot de potentiële beroepsbevolking
behoren. Over dertig jaar zijn dat er nog maar twee.
De gevolgen van de vergrijzing zijn vooral voelbaar als het gaat om de
AOW (met de premie en belasting opgebracht door de 65-minners worden de
uitkeringen van de 65-plussers betaald), maar de pensioenfondsen zijn
er niet ongevoelig voor. Het premiedraagvlak neemt er door af. Hoe
minder mensen die premie betalen, hoe groter de afhankelijkheid van
rente en rendementen.
Daarnaast heeft de pensioenwereld te maken met een snel stijgende
levensverwachting. Nederlanders worden steeds ouder en genieten dus
langer van hun pensioen. Als we naar de laatste prognoses van het
Actuarieel Genootschap kijken, dan zien we dat mannen die nu voor het
eerst AOW krijgen, nog een gemiddelde levensverwachting van achttien
jaar hebben. In 2030 zal de levensverwachting van mannen die dán 65
jaar worden 21 jaar zijn.
Vrouwen van 65 jaar zullen in 2030 een levensverwachting van 23 jaar
hebben, terwijl die nu 21 jaar is.
Op zich is het natuurlijk geweldig dat mensen steeds ouder worden, en
gezónder ouder worden, maar het zal iedereen duidelijk zijn dat het
grote gevolgen heeft voor de pensioenfondsen. Hoe langer
gepensioneerden leven, hoe meer geld er gereserveerd zal moeten worden
voor hun pensioenen.
Als we niets zouden veranderen, dan zou dat betekenen dat mannen die nu
45 jaar zijn in de toekomst drie jaar langer pensioen krijgen dan
mannen die nu 65 jaar zijn. Voor dezelfde premie. Dat kan dus niet en
dat is ook niet moeilijk uit te leggen.
Ik zou zeggen: reken het uw deelnemers gewoon voor. Ze krijgen langer
en dus meer pensioen dan waarvoor ze premie hebben betaald. Dat geld
moet ergens vandaan komen. Uit de lengte of uit de breedte.
Dat brengt me het tweede punt waarvoor we onze kop niet in het zand
kunnen steken: de ontwikkelingen op de financiële markten.
De economische en financiële crisis heeft bijna dramatisch duidelijk
gemaakt hoe gevoelig de pensioenfondsen zijn voor onrust en onzekerheid
op de financiële markten. Pensioenfondsen zijn voor het financieren van
de pensioenen steeds afhankelijker geworden van het rendement op
beleggingen. De waarde van hun vermogens schommelt daardoor ook steeds
sterker heen en weer met de koersen op de beurs. Pensioenfondsen zijn
zeer gevoelig voor de volatiliteit van koersen en rente. Schokken op de
financiële markten dreunen direct door in de dekkingsgraden.
Het pensioen is geen zorgeloze zekerheid, maar een risicovol financieel
product geworden.
De lage stand van de rente speelt de pensioenfondsen al geruime tijd -
en in nog sterkere mate - parten. Een lage rentestand is voor
pensioenfondsbestuurders net zo vervelend als een lage waterstand voor
schippers. Als je niet uitkijkt, dan loop je aan de grond.
Samenvattend kunnen we stellen dat het pensioenstelsel te duchten heeft
van twee factoren die we zelf nauwelijks of niet in de hand hebben: het
ouder worden van de bevolking en de ontwikkelingen op de financiële
markten.
Nu kunnen we kiezen uit twee scenario's.
Het doemscenario en het doe-scenario.
Het doemscenario is: blijven praten, onderlinge verschillen
benadrukken, naar anderen wijzen, het niet eens worden, beslissingen
vooruitschuiven en lijdzaam toezien hoe ons pensioensstelsel langzaam
maar zeker in verval raakt en uiteindelijk bezwijkt.
Het doe-scenario is dat we het pensioenstelsel snel en ingrijpend
aanpassen om het vernieuwd te laten voortbestaan.
Het kabinet kiest voor het doe-scenario. Dit is een doe-kabinet:
`handen uit de mouwen!' Dit is ook een doe-mee-kabinet, dat de hand
uitsteekt naar sociale partners, pensioenfondsen en parlement en zegt:
`laten we de problemen samen aanpakken!'
Het pensioenakkoord van de sociale partners biedt daarvoor een prima
basis.
De sociale partners stellen in het pensioenakkoord voor om de
pensioenleeftijd te verhogen en te koppelen aan de levensverwachting.
Voor aanvullende pensioenen én voor de AOW.
Mijn reactie op dat voorstel is: `Akkoord!'
De sociale partners stellen in het pensioenakkoord ook voor om
pensioencontracten schokbestendig te maken voor ontwikkelingen op de
financiële markten. En ze willen dat de verwachtingen die mensen hebben
van hun pensioen meer in lijn komen met de werkelijkheid.
`Akkoord', zeg ik weer.
De sociale partners benadrukken in het pensioenakkoord dat er parallel
aan de veranderingen in het pensioenstelsel impulsen nodig zijn voor
duurzame inzetbaarheid en verbetering van de arbeidsmobiliteit van
oudere werknemers.
Ook daarop zeg ik: `Akkoord'.
Wat mij betreft slaan we snel spijkers met koppen. Maar het moet wel
zorgvuldig gebeuren, en er ligt ook nog zoiets als een regeerakkoord.
Pensioenakkoord en regeerakkoord moeten met elkaar in overeenstemming
worden gebracht. Bovendien gaat de wetgever, en dus ook de
volksvertegenwoordiging, over de AOW, die door de sociale partners is
meegenomen in hun pensioenakkoord.
Het is natuurlijk niet zo dat mevrouw Jongerius en de heer Wientjes het
pensioenakkoord aan het kabinet kunnen voorleggen en zeggen: `tekent u
daar maar voor de uitvoering!'
Sociale partners èn kabinet hebben hun eigen verantwoordelijkheden.
De verantwoordelijkheid voor pensioenfondsen en pensioencontracten ligt
primair bij de sociale partners. Pensioen is, als uitgesteld loon,
immers een arbeidsvoorwaarde. Werkgevers en werknemers zullen dan ook
zelf het voortouw moeten nemen om de arbeidsvoorwaardelijke pensioenen
aan te passen.
De overheid speelt daarbij een ondersteunende en waarborgende rol. Als
het voor wenselijke afspraken tussen de sociale partners nodig is om
wet- en regelgeving aan te passen, dan is het kabinet daar in beginsel
toe bereid.
De overheid moet geen sta in de weg zijn. Maar nogmaals, het primaat
voor de aanvullende pensioenen ligt bij de sociale partners. De rol van
de overheid is vooral gelegen in het waarborgen van de
pensioenovereenkomsten. Onder meer door toepassing van het financieel
toetsingskader.
De verantwoordelijk voor de AOW ligt wel bij de overheid. Daar gaan de
sociale partners niet over.
Als minister voel ik me mede verantwoordelijk voor het verbreden van
het draagvlak voor de noodzakelijke veranderingen in ons
pensioenstelsel. Dat vraagt niet alleen om overleg met parlement en
pensioenuitvoerders, maar vereist ook heldere voorlichting om het
pensioenbewustzijn van burgers te verbeteren. Daar schort nog wel het
een en ander aan. En niet sinds gisteren.
Sommigen schudden hun hoofd over de onwetendheid van mensen die braaf
premie betalen, maar niet precies weten wat ze later aan pensioen mogen
verwachten. U zou het ook als een blijk van vertrouwen in ú kunnen
zien. Vertrouwen dat u waard moet zijn. Werknemers dragen een fors deel
van hun inkomen aan premie af en vertrouwen erop dat u daar goed voor
zorgt, zodat zij zich daar geen zorgen over hoeven te maken.
Vertrouwen is het cement van het pensioenstelsel.
Om dat te herstellen en te behouden is het van belang om mensen
behoorlijk voor te lichten. Gewoon, door ze eenvoudig en eerlijk te
vertellen hoe de vork in de steel zit. Als je mensen geen garanties
kunt geven over hun pensioen, dan hebben ze liever dat je dat eerlijk
zegt, dan dat ze het pas ontdekken als hun pensioen op hun bankrekening
wordt overgemaakt.
Nederlanders zijn nuchtere mensen. Als het ze duidelijk is dat het
onontkoombaar is om de pensioenleeftijd te verhogen en het
pensioenstelsel te veranderen, dan aanvaarden ze dat.
Laten we het jaar 2010 beschouwen als het jaar van het inzicht.
Het jaar waarin men zich breed bewust werd van de problemen die ons
pensioenstelsel bedreigen en waarin sociale partners een akkoord sloten
over het oplossen daarvan. Dan kan 2011 het jaar worden van de
uitwerking en de uitvoering.
Voor u betekent dat "werk aan de winkel". De adempauze die de Stichting
van de Arbeid gevraagd en gekregen heeft, betekent niet dat u een
jaartje achterover kunt leunen in de hoop dat de rente aantrekt en de
dekkingsgraden automatisch weer omhoog gaan.
Het is een adempauze voor herstel, geen adempauze voor uitstel.
Het merendeel van de pensioenfondsen zit onder de gewenste
dekkingsgraad van 130 procent -- en ik vergeet maar even dat het
daarbij om nominale en niet om reële zekerheid gaat. Een substantieel
deel van de fondsen zit zelfs onder de 105 procent en heeft daarom een
korte-termijn-herstelplan moeten indienen.
Daar moet dus wat gebeuren. Het is aan u om te kiezen hoe u dat doet. U
kunt de premies verhogen, u kunt afzien van indexatie, u kunt korten, u
kunt misschien om een eenmalige bijstorting vragen of al rekening
houden met nieuwe pensioencontracten. Er is een mix van maatregelen
mogelijk.
Ik hoef u de voordelen en de nadelen van die mogelijke maatregelen niet
uit te leggen. U ként ze. Een verhoging van de premies is vooral
nadelig voor jongere deelnemers en werkt negatief door in de
arbeidskosten.
De gemiddelde premies liggen al op een historisch hoog niveau.
Een korting van de pensioenen is vooral nadelig voor wie nu al
gepensioneerd is. Korting is een laatste redmiddel maar kan
onvermijdelijk zijn voor een structureel herstel van de financiële
positie van een fonds. Om te voorkomen dat het fonds straks leeg is als
de jongeren die nu premie betalen voor pensioen aan de beurt zijn.
Door de één niet te korten, doet men de ánder tekort.
Het zijn pijnlijke keuzes die u moet maken. In alle oprechtheid wens ik
u daarbij veel wijsheid toe.
Vertrouwen en verantwoordelijkheid. Werkgevers, werknemers en
pensioenfondsbestuurders kunnen trots zijn op wat is opgebouwd. Door nu
de maatregelen te nemen die nodig zijn, kunnen ze trots blíjven.
Ik dank u voor uw aandacht.
Afzender
* Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Voor vragen aan de Rijksoverheid bel Postbus51: 0800-8051