Rijksoverheid


Datum 16 november 2010

beleidsreactie inspectierapport toelatingseisen masterfase

Hierbij bied ik u het inspectierapport 'toelating tot de universitaire masteropleiding' aan. In dit rapport beantwoordt de inspectie de vraag hoe het staat met de transparantie van de toelatingseisen en -procedures voor de masterfase en de uitvoeringspraktijk daarvan.
De inspectie concludeert dat de eisen en procedures voor de toelating tot de master voldoende transparant zijn en dat daarmee aan de voorwaarden wordt voldaan om het principe 'eerst je bachelor, dan je master' in te voeren. De meeste door de inspectie bezochte opleidingen gaan bij de toelating zeer studentgericht te werk en zijn bereid te zoeken naar oplossingen voor individuele problemen bij de toelating. Ook zijn buitenlandse studenten opmerkelijk tevreden over de hulp en begeleiding bij de inschrijving.
Deze conclusie acht ik van het grootste belang voor een zorgvuldige invoering van het principe. Het voorstel daartoe ligt al in uw Kamer (wetsvoorstel Ruim baan voor talent, Kamerstuk 32 253 nr.2). Ik hoop daarover op korte termijn met u te kunnen spreken.
Deze hoofdconclusie laat onverlet dat de inspectie wel een aantal aandachtspunten voor de instellingen heeft geformuleerd die in de toekomst nadere aandacht behoeven. Deze aandachtspunten zullen worden meegenomen in de monitor van de inspectie die wordt opgestart zodra het principe 'eerst je bachelor, dan je master' wordt ingevoerd. Bij elk van deze punten zal ik kort mijn zienswijze geven. Het betreft:
Het aanbieden van meerdere instroommomenten en een volwaardig curriculum bij alle instroommomenten.
De inspectie constateert dat het aanbieden van meerdere instroommomenten niet zonder meer een oplossing is voor studievertraging. Er dient ook een volwaardig curriculum aangeboden te worden. De inspectie constateert voorts dat bij 30% van de geselecteerde opleidingen sprake was van meerdere instroommomenten. Deze constateringen van de inspectie verdienen, zoals zij stelt, nadere monitoring en die is ook al eerder toegezegd. Eerder is per brief (Kamerstuk 31288 nr. 81) aangegeven dat landelijk iets minder dan de helft van de masteropleidingen in Nederland meerdere instroommomenten voor de masterfase hanteert (op basis Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
www.rijksoverheid.nl
Onze referentie
244791
Pagina 1 van 3
Pagina 2 van 3
Datum

Onze referentie
244791

van een landelijk overzicht van de VSNU). Hierbij valt op dat de universiteiten die het principe al hanteren meerdere instroommomenten bij aanzienlijk meer masteropleidingen bieden (tot wel 95% van de aangeboden opleidingen). Zij geven ook aan dat zij deze mogelijkheid als een logisch gevolg zien van het hanteren van het principe.
De universiteiten hebben aangegeven dat er zeer beperkte plausibele redenen kunnen zijn voor het ontbreken van meerdere instroommomenten: ? Kleine masteropleidingen hebben te weinig studenten en staf om twee instroommomenten te realiseren. De vraag wat te klein dan precies betekent is onmogelijk in een landelijke richtlijn te vatten want dit is zeer afhankelijk van de aard van de opleiding en specifieke vakken; ? Masteropleidingen met een heel sterke curriculaire opbouw en weinig studenten kunnen het programma niet twee keer aanbieden; ? Bij internationale samenwerking (joint degrees, Erasmus Mundus) worden soms afspraken gemaakt die meerdere instroommomenten onmogelijk maken.
De instellingen is verzocht om waar mogelijk met meerdere instroommomenten in de masterfase te werken. Meerdere instroommomenten zijn voor de instellingen een welbegrepen eigenbelang, maar desalniettemin niet altijd mogelijk. Uitgaande van de genoemde gronden acht ik het redelijk aannemelijk dat bij zo'n 10% van de masteropleidingen echt geen meerdere instroommomenten mogelijk zijn. Tijdigheid van het bekend maken van de resultaten van herkansingen van tentamens
Het toetsings? en herkansingenbeleid in de bachelorfase, in het bijzonder dat in het derde bachelorjaar, kan van invloed zijn op de mogelijkheid van een student om de bachelor tijdig af te ronden en direct door te gaan met een masteropleiding. In de planning van herkansingen moet expliciet rekening worden gehouden met deadlines voor toelating tot de master. De effecten op de studievoortgang van studenten
Dit is een belangrijk aspect om te monitoren. Schrijnende onbillijkheid moet uiteraard voorkomen worden. Naar mijn mening is het hiervoor ook van belang om een zo klip en klaar mogelijke regeling te hebben voor de overgang van bachelor? naar masteropleiding. Deze helderheid biedt het al eerder genoemde wetsvoorstel Ruim baan voor talent. Op die manier weet de student precies waar hij aan toe is en kan hij proactief omgaan met het principe. De wijze waarop toelating en selectie wordt georganiseerd De inspectie signaleert een trend naar een meer selectieve toelating bij de masteropleidingen en geeft aan dat als deze trend doorzet, het van belang is dat instellingen goed duidelijk maken op welke gronden de beslissing tot toelating genomen wordt. De inspectie geeft aan dat de instellingen van te voren bekend dienen te maken hoe zij de validiteit en de betrouwbaarheid van de selectie borgen. Ik ben het hiermee eens. Het gaat hier niet om een in de wet Pagina 3 van 3
Datum
Onze referentie
244791
voorgeschreven verplichting, maar instellingen moeten er wel voor zorgen dat een beslissing tot afwijzing in een bezwaarprocedure stand kan houden. Profilering van de master
De inspectie stelt dat een sterkere profilering van het 'eigene' van de masteropleiding van belang is om de mobiliteit en keuzemogelijkheden van studenten te bevorderen en om een actueel en gevarieerd opleidingsaanbod te realiseren. Tevens stelt de inspectie in relatie tot dit onderwerp vast dat er meer gekeken moet worden naar de startcompetenties voor de masterfase dan dat nu gebeurt en dat studenten soms beter weten dan de instelling hoe uniek een bepaalde masteropleiding is.
Duidelijk is dat de masterfase een van de aspecten is waarop instellingen werk kunnen maken van nadere profilering. De constateringen van de inspectie maken eens temeer duidelijk dat het van belang is om met kracht uitwerking te geven aan het rapport van de Commissie Veerman.
Consequenties voor het bachelorprogramma.
Ik deel de mening van de inspectie dat dit aspect gemonitord dient te worden bij de invoering van het principe. De inspectie signaleert dat een neveneffect van invoering van het principe kan zijn dat het bachelorprogramma compacter, verzwaard en wellicht minder flexibel wordt.
De lat kan en moet echt hoger, willen we als kenniseconomie blijven meedoen in de internationale concurrentieslag. Ik merk hierbij op dat in het regeerakkoord een investering in de kwaliteit van het hoger onderwijs is opgenomen oplopend tot 300 miljoen euro1. Ik hecht sterk aan het belang van het verhogen van de onderwijsintensiteit in het hoger onderwijs. Een nadere uitwerking van deze ambitie kunt u spoedig tegemoet zien.

Tot slot
De inspectie constateert dat opleidingen over het algemeen in zichzelf gekeerd zijn. De inspectie beveelt daarom aan om ervaringen, ideeën en good practices met elkaar uit te wisselen. Tevens stelt de inspectie dat de VSNU daarbij een coördinerende rol kan vervullen. Ik deel deze opvatting. De VSNU heeft daartoe ook (beperkte) middelen toegezegd gekregen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Halbe Zijlstra

1 Deze middelen staan op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën