Partij van de Arbeid

Partij van de Arbeid


Den Haag, 16 november 2010

Schriftelijke vragen van de leden Van Dam en Spekman (beiden PvdA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Immigratie en Asiel over de eisen van inburgering in het buitenland voor de gezinshereniging van immigranten


1) Heeft u kennisgenomen van het artikel 'Klacht over gezinshereniging' in de Volkskrant{1}, en van de uitzending van De Ombudsman van de VARA{2} over de onmogelijke gezinshereniging in twee individuele zaken?


2) Klopt het dat in de betreffende twee uitzonderlijke, schrijnende zaken, waarbij een tot Nederlander genaturaliseerde vluchteling al jaren gescheiden leeft van zijn vrouw en kinderen en een ander gezin met kinderen dat gescheiden leeft van de moeder, het de Nederlandse eisen voor inburgering in het buitenland zijn die verhinderen dat deze families bij elkaar kunnen leven? Kunt u dit toelichten?


3) Klopt het dat in beide zaken de betreffende families in het buitenland, gezien hun zeer beperkte opleiding en andere praktische problemen verband houdend met hun slechte levensomstandigheden, feitelijk niet in staat moeten worden geacht aan de eisen van inburgering in het buitenland te voldoen? Betekent dit feitelijk dat de gezinnen voor altijd van elkaar gescheiden blijven? Zo ja, vindt u dat verenigbaar met het recht op gezinsleven? Kunt u deze antwoorden toelichten?


4) Bent u met de PvdA-fractie van mening dat het onmenselijk is om het deze vluchtelingen, die al menig traumatische ervaring hebben gemaakt, zo moeilijk, zo niet onmogelijk, te maken om met hun gezin bij elkaar te leven, vanwege de voorwaarde dat men in het buitenland een inburgeringsexamen moet halen? Kan in dit soort uitzonderlijke situaties de inburgering niet in Nederland worden gestart? Zo nee, waarom niet?


5) Bent u met de PvdA-fractie van mening dat de Wet Inburgering Buitenland (WIB) en betere voorbereiding van vreemdelingen op de komst naar Nederland beoogt, maar dat die wet niet bedoeld is voor betreffende situaties, waarbij vreemdelingen niet uit vrije keuze naar Nederland komen (gezinsleden van vluchtelingen) en het niet aan de gezinsleden te wijten is dat zij niet eerder een aanvraag voor gezinshereniging hebben gedaan?


6) Bent u met de PvdA-fractie van mening dat, om in elk geval de schrijnende gevallen te ondervangen, zoals waarover is bericht door VARA De Ombudsman en De Volkskrant, er in de WIB een hardheidsclausule moet worden opgenomen, zodat in uitzonderlijke situaties een vrijstelling van de eisen van de WIB kan worden gegeven? Kunt u dit antwoord toelichten?


7) Is de minister voor Immigratie en Asiel bereid de twee hierboven genoemde individuele zaken nogmaals grondig te beoordelen, en te bezien of voor deze situaties gebruik kan worden gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid? Kunt u de Tweede Kamer over de uitkomst daarvan later vertrouwelijk informeren?




Partij van de Arbeid