Rijksoverheid
Datum 17 november 2010
Onderwerp motie Schouw/Braakhuis (21 501!20, nr. 486)
In het debat over de Europese Raad dat uw Kamer hield met de minister!
president op 2 november jl., is een motie van de leden Schouw en Braakhuis (21
501!20, nr. 486) over Europese ambtsberichten ingediend. Aangezien dit geen
onderwerp van het debat vormde, heeft de minister!president zich niet
uitgesproken over deze motie. In vervolg hierop kan ik u, mede namens de
minister van Buitenlandse Zaken, als volgt mededelen.
De Kamer constateert dat de EU!lidstaten geen gezamenlijk beleid voeren ten
aanzien van het uitzetten van asielzoekers naar (mogelijk) gevaarlijke landen en
dat de EU!lidstaten onafhankelijk van elkaar veiligheidsanalyses maken.
Vervolgens wordt de regering verzocht zich in Europees verband expliciet uit te
spreken voor de wenselijkheid van een gezamenlijk EU!beleid. Het uitzetten van
uitgeprocedeerde asielzoekers vloeit direct voort uit de toelatingsbeslissing;
indien het asielverzoek wordt afgewezen, dient de asielzoeker terug te keren naar
zijn land van herkomst dan wel uitgezet te worden hiernaar toe. De ontwikkeling
van een Gemeenschappelijk Europees Asielbeleid is er, middels harmonisatie van
wet! en regelgeving en praktische samenwerking, op gericht tot
gemeenschappelijke kaders te komen voor de toelating van asielzoekers. Dit is
niet alleen het streven van Nederland, dit is het streven van de hele Europese
Unie, zoals al is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon en het Stockholm
Programma (het meerjarenwerkprogramma van de EU op dit gebied voor de
periode 2010 ! 2014).
De ontwikkeling van een Gemeenschappelijk Europees Asielbeleid is het
uitgangspunt van de regering en dit wordt voortdurend door Nederland bepleit in
Brussel. De kern van dit streven is dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden
door alle lidstaten van de EU met een gelijk resultaat tot gevolg. Voor de
toelatingsvraag, en daarmee ook het eventueel uitzetten van uitgeprocedeerde
asielzoekers naar hun landen van herkomst, is met name de Kwalificatierichtlijn1
van belang. Hierin wordt vastgelegd wat de criteria zijn om in aanmerking te
komen voor bescherming in de Europese Unie. De onderhandelingen over een
herziening van de Kwalificatierichtlijn zijn nu in volle gang.
Voor wat betreft de gemeenschappelijke analyse van de veiligheidssituatie in
landen van herkomst is het Europees Asielagentschap (EASO), dat naar
verwachting in 2011 operationeel wordt, van groot belang. De Verordening tot
oprichting van het EASO2 bepaalt dat het EASO de activiteiten betreffende
informatie over landen van herkomst zal organiseren, bevorderen en coördineren.
Hierbij is in de Verordening bovendien opgenomen dat het EASO een rol speelt in
de analyse van informatie over landen van herkomst op transparante wijze, met
de bedoeling de beoordelingscriteria zoveel mogelijk te stroomlijnen. Deze
analyse heeft overigens niet ten doel de lidstaten instructies te verstrekken
betreffende het inwilligen dan wel afwijzen van verzoeken om internationale
bescherming. De lidstaten behouden hun autonomie waar het de toelating van
asielzoekers betreft.
In het tweede deel van de motie verzoekt de Kamer de regering om
veiligheidsanalyses van de overige lidstaten te betrekken bij de Nederlandse
ambtsberichten en veiligheidsanalyses. Ik wil hierbij opmerken dat de
Nederlandse ambtsberichten al worden opgesteld op basis van een brede
informatievergaring. Niet alleen informatie van andere lidstaten en bijvoorbeeld
de Verenigde Staten, maar ook van ngo's en internationale organisaties wordt
hierbij betrokken.
Tot slot geef ik u hier voor de goede orde de bestaande taakverdeling met
betrekking tot ambtsberichten. De minister van Buitenlandse Zaken is
verantwoordelijk voor het uitbrengen van de algemene ambtsberichten.
Ambtsberichten zijn door de Raad van State erkend als onafhankelijke
deskundigenrapporten. De minister voor Immigratie en Asiel is verantwoordelijk
voor de vaststelling van het landgebonden asielbeleid. Laatstgenoemde baseert
zich daarbij in de eerste plaats op het ambtsbericht en daarnaast op andere
relevante bronnen betreffende het land in kwestie. Het beleid dat door andere EU!
lidstaten wordt gevoerd is hierbij een belangrijke overweging.
Hetgeen door uw Kamer wordt gevraagd is in feite staand beleid. Er wordt immers
reeds uitvoering gegeven aan deze vorm van Europese samenwerking. Derhalve
beschouw ik deze motie als steun van de Kamer voor het reeds gevoerde beleid.
Ik laat het oordeel over de motie aan uw Kamer.
de minister voor Immigratie en Asiel
2 Verordening (EU) Nr 439/2010, Pb EU L132 van 29!05!2010