Rijksoverheid


18 november 2010

Beantwoording vragen schriftelijk overleg informele Raad Cohesiebeleid van 17 november 2010

Met verwijzing naar het verslag van Schriftelijk Overleg van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, vastgesteld op 17 november 2010, treft u hieronder mijn reactie op de vragen en opmerkingen zoals die zijn gesteld door de leden van het CDA, de PvdA, de SP en D66 aan. CDA

Vraag 1
Van groot belang is dat de discussie over het Vijfde Cohesieverslag niet vooruitloopt op de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven na 2013, zo erkent ook het Kabinet. Bestaat het gevaar dat dit gebeurt vragen deze leden. En als dit gebeurt, heeft het Kabinet dan wel voldoende voor ogen wat zij hieromtrent wil?
Antwoord
Zoals verwoord in het gezamenlijke Position Paper van juni 2010, is het budgettaire standpunt buiten de discussie over de toekomst van het cohesiebeleid gehouden. De vragen over budget vormen onderdeel van de integrale discussie over de Financiële Perspectieven. Op zeer korte termijn zal het kabinet uw Kamer een brief doen toekomen met de kabinetsreactie op de Commissiemededeling over de EU!begrotingsevaluatie (COM(2010)700) van 19 oktober 2010. Het uitgangspunt dat EU!uitgaven toegevoegde waarde dienen te hebben ten opzichte van private initiatieven van burgers en bedrijven en ten opzichte van nationaal beleid, staat voor het kabinet op de eerste plaats. Het kabinet onderschrijft de wens voor een grotere concentratie van het cohesiebeleid op overeengekomen EU!prioriteiten.
Vraag 2
Genoemde leden hebben met genoegen vernomen dat met het formuleren van slimme specialisatiestrategieën van de regio's wordt gevraagd in te zetten op een beperkt aantal regionale sterktes. Deze leden vinden van belang dat decentrale overheden tijdig worden betrokken bij de gedachtevorming hierover. Hoe wordt gezorgd dat decentrale overheden vanaf het eerste moment betrokken zijn, zo willen genoemde leden graag weten? Daarnaast vinden deze leden het ook van belang dat er aandacht blijft voor de Europese binnengrenzen. Genoemde leden vernemen graag van het Kabinet hoe zij dit gaat bewerkstelligen. Antwoord
Ik onderschrijf het pleidooi om de decentrale overheden vanaf het eerste moment goed te betrekken. Dat is gelukkig ook het geval. Het Position Paper dat in juni 2010 is uitgebracht, is in de maanden daarvoor in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten opgesteld. Het Position Paper bevat een gezamenlijk standpunt van het kabinet, de provincies, de gemeenten en de managementautoriteiten voor structuurfondsen. Deze gezamenlijkheid is in Brussel bijzonder goed ontvangen. In de conclusies van het Vijfde Cohesieverslag roept de Europese Commissie op om uiterlijk 31 januari te reageren op deze conclusies. Mijn inzet is om wederom samen met de provincies, de gemeenten en de managementautoriteiten een gezamenlijk standpunt te ontwikkelen en dit aan de Europese Commissie aan te bieden. Ik zal deze reactie, net zoals het Position Paper, aan u doen toekomen.
Bij het opstellen en ontwikkelen van de slimme specialisatiestrategieën worden alle belanghebbenden betrokken: bedrijven, kennisinstellingen en overheden. De slimme specialisatiestrategieën gaan uit van een gerichte inzet van beperkte middelen. Door nadruk te leggen op twee tot drie sterke punten per regio wordt een kritische massa gehaald, waarmee daadwerkelijk een ontwikkeling in gang kan worden gezet. Voor de praktische invulling van slimme specialisatiestrategieën denk ik aan een verdere ontwikkeling van de huidige operationele programma's, die eveneens tot stand zijn gekomen door samenwerking van de verschillende belanghebbenden. Een belangrijke kanttekening is dat er een goede balans gevonden moet worden tussen meer focus enerzijds en de beleidsvrijheid van lidstaten en regio's anderzijds. Het doel is dat optimale aansluiting tussen cohesiebeleid en het nationale, regionale en lokale beleid mogelijk wordt.
In het Position Paper breekt Nederland een lans voor het continueren en het intensiveren van de grensoverschrijdende samenwerking. Juist voor het mkb vormen de grenzen in Europa een belemmering voor het natuurlijke zoekproces naar markten waar de juiste (relevante) kennis en zakelijke mogelijkheden te vinden zijn. Daardoor presteert deze categorie in economische termen suboptimaal. Grensoverschrijdende samenwerking kan behulpzaam zijn bij het verlagen van deze drempels, en kan het mkb ondersteunen bij het samenwerken over de grens met bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Ik ben inderdaad van mening dat de focus op een beperkt aantal prioriteiten, bijvoorbeeld door het oormerken van gelden, ook voor de grensoverschrijdende samenwerking moet gelden.
Net als u ben ik van mening dat het cohesiebeleid, en ook de grensoverschrijdende samenwerking, ruimte moet bieden voor decentrale invulling van de gekozen doelen en prioriteiten. Het doel is dat optimale aansluiting tussen cohesiebeleid en het nationale, regionale en lokale beleid mogelijk wordt, in nauwe samenwerking met sectorale en maatschappelijke actoren (waaronder sociale partners, bedrijven en kennisinstellingen), aangezien dit leidt tot de meeste toegevoegde waarde van de structuurfondsen. Vraag 3
Er is nog geen gemeenschappelijke Nederlandse zienswijze op dit onderwerp, zo schrijft het Kabinet. Deze leden vragen zich wanneer deze visie komt. In de periode 2007!2013 wordt circa 347 miljard euro aan Structuur! en Cohesiefondsen verstrekt, veel geld dus. Hoe moeten deze leden de conditionaliteit in de praktijk zien? Wat houdt dit concreet in? En wat gebeurt er als landen ondermaats presteren? Genoemde leden willen dat lidstaten een goede verantwoording leveren over de te besteden middelen. Fraude en dergelijke kan en mag niet mogelijk zijn, anders gaat de hand op de knip. Deze leden vernemen graag van het Kabinet een toezegging hieromtrent.
Hoe moet de samenhang met de discussie over het Stabiliteits! en Groeipact worden gezien, zo vragen deze leden. In het eindrapport van de werkgroep Van Rompuy, geaccordeerd door de Europese Raad van 28 en 29 oktober jl., hebben de lidstaten afgesproken dat een zo breed mogelijk palet aan EU!uitgaven conditioneel zal worden gemaakt op het voldoen aan de vereisten van het Stabiliteits! en Groeipact. Betekent dit dat de discussie op een ander niveau wordt voortgezet?
Antwoord
Zoals in mijn antwoord bij uw vorige vraag aangegeven, is mijn inzet om samen met de provincies, de gemeenten en de managementautoriteiten een gezamenlijke reactie op de conclusies van het Vijfde Cohesieveslag te ontwikkelen. Het is mijn bedoeling om in deze gezamenlijke reactie eveneens in te gaan op het punt van conditionaliteit, waarbij ik moet aantekenen dat er ten aanzien van de praktische uitwerking van conditionaliteit nog vele aspecten onduidelijk zijn.
Conditionaliteit houdt in dat het uitkeren van structuurfondsen afhankelijk wordt gemaakt van de prestaties van lidstaten. De Europese Commissie stelt in de conclusies bij het Vijfde Cohesieverslag twee soorten conditionaliteit voor. Ten eerste macro!economische conditionaliteit: meer concreet het voldoen aan de afspraken van het Stabiliteits! en Groei Pact (SGP). Over dit onderwerp heeft de Europese Raad inderdaad afgesproken dat een zo breed mogelijk palet aan EU! uitgaven conditioneel is aan de SGP!vereisten. Dit zal zo snel mogelijk verder moeten worden uitgewerkt, doch uiterlijk in de context van de nieuwe Financiële Perspectieven voor de periode 2014!2020. Nederland is voorstander van conditionaliteit voor een zo'n breed mogelijk scala aan EU!fondsen, mits dit juridisch en operationeel uitvoerbaar is.
Ten tweede institutionele conditionaliteit: het uitkeren van structuurfondsen afhankelijk maken van institutionele hervormingen die de lidstaat met de Europese Commissie afspreekt. De discussie over institutionele conditionaliteit en de cohesiedoelstellingen staat momenteel zowel op nationaal als EU!niveau nog in zijn kinderschoenen en de praktische uitwerking is nog onduidelijk. Het kabinet kan zich volledig vinden in de opmerkingen van de CDA!leden over het belang van een goede verantwoording en het voorkomen van fraude. Het verstrekken van cohesiemiddelen is inderdaad conditioneel aan het rechtmatig, doelmatig en doeltreffend uitgeven van deze middelen. Dit wordt gecontroleerd door de nationale audit!autoriteiten en door de Europese Commissie. Als de auditors van de Commissie op ernstige problemen stuiten, kan de Commissie de betalingen voor een programma opschorten en in het uiterste geval geld terugvorderen als het ten onrechte is gedeclareerd of verkeerd besteed. Voor fraude is er OLAF, het anti!fraude bureau van de Commissie. OLAF start een onderzoek zodra een vermoeden van fraude ontstaat. De Europese Commissie werkt tevens aan het verbeteren van de verantwoording over de te besteden middelen, o.a. actieplan structuurfondsen en budget review 2010, versimpeling van regelgeving en herziening van het Financieel Reglement. Vraag 4
In het licht van de Europa2020!strategie en nu dus ook weer terug te vinden in verslaglegging van het cohesiebeleid missen deze leden het pleidooi dat de groene economie veel kansen kan bieden. Deze inzet zoals ondermeer verwoord in de Houtskoolschets en Biobased economy is maar marginaal terug te vinden. Genoemde leden zijn van mening dat de landbouw een belangrijke bijdrage kan leveren aan slimme en duurzame economische groei. De landbouw draagt bij aan uitdagingen rond voedselzekerheid, armoedebestrijding, klimaat, vrede en stabiliteit. Met gebruik van moderne landbouwtechnieken kan de landbouwopbrengst wereldwijd met 40 procent omhoog. Bestaande landbouwgrond beter benutten zorgt voor sparen van bossen en natuur. De mensen zijn voor ontwikkeling in hoge mate afhankelijk van ecosysteemdiensten, waarvan energie, water en voedsel de belangrijkste zijn. Naast mitigatie kan de sector ook bijdragen aan de adaptatie van klimaatverandering via duurzaam waterbeheer en watermanagement, duurzaam landgebruik en ontwikkeling van alternatieve teelten. Deze leden zijn van mening dat veel krachtiger dan nu dient te worden uitgestraald dat de landbouw een bijdrage kan leveren aan de oplossing van het klimaatprobleem in breedste zin van het woord. Hierop aansluitend het volgende: genoemde leden vinden het positief dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een einde heeft gemaakt aan de praktijk dat bedrijven die geen agrarische activiteiten ontplooien, een beroep mogen doen op steun uit Brussel. Daarmee zullen ook onder meer sportclubs en lagere overheden hun aanspraken moeten laten varen. Sinds jaar en dag vloeit een deel van het budget van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid naar niet! boeren: dit willen we niet meer. Genoemde leden zouden dit ook graag in andere lidstaten toegepast zien. Hoe gaat het Kabinet dit bewerkstelligen? Antwoord
Naar verwachting komt de Europese Commissie binnenkort met een mededeling over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Ik zal deze wens van de Kamer meenemen in de onderhandelingen over deze mededeling en over de daaropvolgende wetgevingsvoorstellen.
PvdA
Vraag 1
De leden van de PvdA!fractie zijn tegen het rondpompen van geld. Uitgangspunt is en blijft dat de middelen in de verschillende fondsen van het cohesiebeleid alleen aan de minst welvarende regio's in de minst welvarende landen toekomen. Doel moet zijn de verschillen in ontwikkeling tussen regio's te verkleinen. Is dit voor de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ook een hard basisprincipe? Deelt hij de mening dat dit uitgangspunt voor alle fondsen moet gelden? Welke positie gaat Nederland dan innemen in de discussie? Antwoord
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van het CDA. Vraag 2
Hoe gaat de staatssecretaris zorg dragen voor meer grensoverschrijdende samenwerking? Hoe kan de rol en de positie van het MKB worden gestimuleerd? Regionale specialisten binnen het MKB dienen volgens genoemde leden te kunnen profiteren van hun inspanningen op het gebied van innovatie en samenwerking. Hoe wil de staatssecretaris dit bewerkstelligen? Kan het oormerken van gelden binnen bepaalde fondsen daaraan bijdragen? Zo ja, hoe? Antwoord
In het Position Paper breekt Nederland een lans voor het continueren en het intensiveren van de grensoverschrijdende samenwerking. Voor bedrijven en kennisinstellingen is samenwerking, ook over de grenzen van lidstaten heen, een belangrijke sleutel voor grotere concurrentiekracht. Ook op dit moment vormen de grenzen in Europa nog te vaak een belemmering voor het natuurlijke zoekproces naar markten waar de juiste (relevante) kennis en zakelijke mogelijkheden te vinden zijn. Voor het mkb geldt dit in versterkte mate. Grensoverschrijdende samenwerking kan behulpzaam zijn bij het verlagen van deze drempels en kan het mkb ondersteunen bij het samenwerken over de grens met bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Ik ben inderdaad van mening dat de focus op een beperkt aantal prioriteiten, bijvoorbeeld door het oormerken van gelden, ook voor de grensoverschrijdende samenwerking moet gelden. Vraag 3
Goed beheer van de fondsen is voor deze leden een voorwaarde. Beperking van de administratieve lasten hoort prioriteit te hebben. Is de staatssecretaris van mening dat dat voldoende 'tussen de oren' zit van de desbetreffende ambtenaren? Zijn er voldoende prikkels om de verlaging van de administratieve lasten te bewerkstelligen? De programma's moeten elkaar aanvullen in plaats van overlappen. Daarover moet helderheid bestaan bij de gebruikers. Hoe gaat Nederland hier vorm aan geven? Welke suggesties gaat Nederland inbrengen? Antwoord
Het verlagen van de administratieve lasten is voor mij een van de meest belangrijke speerpunten bij het ontwerpen van het toekomstige cohesiebeleid. Ik vind het belangrijk dat de structuurfondsen ondernemers ondersteunen en uitnodigen. Ik pleit voor duidelijke regels en eenvoudige procedures en voor een benadering die uitgaat van vertrouwen (high trust). In het gezamenlijke Position Paper van juni 2010 staan een aantal concrete voorstellen voor vereenvoudiging en het verlagen van administratieve lasten. Ik noem bijvoorbeeld de bredere toepassing van het Proportionaliteitsbeginsel: de last en intensiteit van de controle moet afhangen van de hoeveelheid geld respectievelijk het percentage cofinanciering die besteed wordt, en de versoepelde decommiteringsregeling (de zogenoemde N+2) voor het eerste jaar. Het verheugt mij dat de Europese Commissie deze voorstellen heeft overgenomen in de conclusies van het Vijfde Cohesieverslag.
Nederland staat achter het uitgangspunt dat er per programma één doelstelling zou moeten zijn, om zo voor de gebruikers helder te maken waar elk programma voor staat. Een betere samenhang tussen de verschillende programma's leidt tot synergievoordelen en daagt tevens ondernemers uit om ermee aan de slag te gaan.
Vraag 4
Regionale en lokale overheden zijn positief over de huidige inzet van de structuurfondsen en zijn ervan overtuigd dat het cohesiebeleid een belangrijk instrument zal blijven om ook in de toekomst een bijdrage te leveren aan de Europese doelstellingen op lokaal en regionaal niveau. Genoemde leden zijn het ermee eens dat het cohesiebeleid een belangrijke bijdrage kan leveren in de uitdagingen die ons te wachten staan, waaronder (omgaan met) klimaatverandering, globalisering, werkgelegenheid en een beter opgeleide beroepsbevolking. Criteria moeten echter strikter geformuleerd worden en daarom steunen wij ook het verplicht oormerken van cohesiefondsen. Doel is immers de middelen zo efficiënt en effectief mogelijk te besteden. Heeft de staatssecretaris al thema's voor ogen die passen in deze benadering? Welke? Hoe worden vervolgens prioriteiten gesteld? Hoe kan het MKB daarvan (mee)profiteren? Welke criteria passen bij efficiënt een effectief inzetten van middelen? Antwoord
In aansluiting op het Position Paper ben ik van mening dat het cohesiebeleid zich in de toekomst vooral zal moeten richten op duurzame groei en werkgelegenheid. Voor de EFRO!structuurfondsen betekent dit een focus op duurzame groei, innovatie, concurrentievermogen en ondernemerschap. Daarbij is het van belang dat structuurfondsen optimaal toegankelijk zijn voor ondernemers, in het bijzonder het mkb. Programma's moeten daarom ook ondernemers prikkelen en uitnodigen. Dat betekent dat we serieus werk moeten maken van eenvoudige en transparante regelgeving en zo weinig mogelijk administratieve lasten voor ondernemers die met een project aan de slag gaan.
Vraag 5
Extra focus op en aandacht voor interregionale projecten en netwerken staat daarbij voor de leden voorop. Vooral het MKB in de grensregio's moet daarvan kunnen profiteren en de nodige steun krijgen. Hoe kan Nederland dat bewerkstelligen? Deze leden zijn van mening dat er wel voldoende ruimte moet blijven voor nationale of regionale invulling, omdat dat past in, dan wel aansluit bij, nationaal of regionaal beleid. Hoe kan Nederland hieraan bijdragen? Antwoord
Graag verwijs ik u ook naar mijn antwoord op uw tweede vraag. Net als u ben ik van mening dat het cohesiebeleid, en ook de grensoverschrijdende samenwerking, ruimte moet bieden voor decentrale invulling van de gekozen doelen en prioriteiten. Het doel is dat optimale aansluiting tussen cohesiebeleid en het nationale, regionale en lokale beleid mogelijk wordt, in nauwe samenwerking met sectorale en maatschappelijke actoren (waaronder sociale partners, bedrijven en kennisinstellingen), aangezien dit leidt tot de meeste toegevoegde waarde van de structuurfondsen.
Vraag 6
Tot slot kunnen deze leden zich vinden in het Vijfde kernpunt van good governance. Hoe gaat dit praktisch ingevuld worden? Antwoord
De ervaring met multilevel governance bij EFRO is zeer waardevol geweest en is iets wat in de toekomst voortgezet moet worden. Dit impliceert een gezamenlijke verantwoordelijkheid bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het cohesiebeleid en de EFRO!programma's. De praktische invulling hiervan vereist ruimte voor de decentrale invulling van de gekozen doelen en prioriteiten, en nauwe samenwerking met onder andere ondernemers, kennisinstellingen en sociale partners. Tot slot behoort tot de good governance ook vereenvoudiging en verlaging van de administratieve lasten en kosten voor ondernemers en overheden.
SP
Vraag 1
De leden van de SP!fractie verwelkomen de conclusie van het Vijfde Cohesieverslag dat de administratieve lasten rond de verdeling van gelden en ook de controle op de besteding ervan verminderd moet worden. Deze leden zijn benieuwd welke stappen hier worden ondernomen, maar maken zich wel zorgen over de spanning die het kan oproepen met de doelstelling om de Europese subsidies beter te verantwoorden. Kan het Kabinet aangeven hoe het deze ogenschijnlijke tegenstelling wenst op te lossen?

Antwoord
Graag verwijs ik u ook naar mijn antwoord op de derde vraag van de PvdA. Ik denk niet dat er sprake is van een tegenstelling tussen het verlagen van administratieve lasten enerzijds, en betere verantwoording anderzijds. Lastige en complexe regelgeving werkt fouten in de hand en leidt tot hoge administratieve lasten. Met andere woorden:goed ontworpen regels die eenvoudig kunnen worden geïnterpreteerd en toegepast, verlagen de administratieve lasten en maken betere verantwoording mogelijk. Ook denk ik aan een bredere toepassing van het Proportionaliteitsbeginsel: de last en intensiteit van de controle moet afhangen van de hoeveelheid geld die besteed wordt. Wanneer er sprake is van minder Europees geld, moet de controlelast eveneens minder zijn. Vraag 2
Genoemde leden stellen zich allereerst op het standpunt dat de EU!subsidies vanuit het Cohesiebeleid primair voor de armste lidstaten moet worden bestemd. Er moet naar de mening van deze leden een einde komen aan het zogeheten 'rondpompen' van geld. Genoemde leden waren er van onder de indruk dat het Kabinet die mening deelt. Is dat nog steeds het geval? Indien ja, vragen deze leden vervolgens in welke mate het Kabinet denkt dat een nieuw cohesiebeleid, wat in essentie via subsidiestromen verloopt, bij kan dragen aan de doelstellingen van de EU2020!strategie in lidstaten als Nederland. Moeten de EU!subsidies voor de rijkere landen zich niet beperken tot stimulering van enkel grensoverschrijdende samenwerking?
Antwoord
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van het CDA. Vraag 3
Begrijpen genoemde leden het correct dat dit Kabinet het idee steunt dat de Europese Unie gaat stimuleren dat regio's zich gaan specialiseren? Zo ja, kan het Kabinet aangeven hoe de keuze van specialisaties tot stand zal komen? Antwoord
Graag verwijs ik u ook naar mijn antwoord op de tweede vraag van het CDA. De Europese Commissie roept lidstaten en regio's op om slimme specialisatiestrategieën te ontwikkelen, en zo de beschikbare middelen te richten op de sterke punten van regio's die de beste vergelijkende voordelen bieden. Bij de ontwikkeling van deze strategieën worden alle belanghebbenden betrokken: bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Het gaat nadrukkelijk niet om een 'top!down' benadering waarbij de Europese Unie bepaalt dat en hoe regio's zich moeten specialiseren, maar om een 'bottom!up' benadering waarbij de genoemde belanghebbenden komen tot een inventarisatie van de sterke punten van de regio waarop wordt ingezet. De uitkomsten van deze inventarisatie dienen vanzelfsprekend wel te passen binnen de kaders van de EU en de lidstaten, zoals met name de Europa2020!strategie.

Vraag 4
Genoemde leden verzetten zich tegen een mogelijke koppeling tussen het Stabiliteit! en Groeipact en het cohesiebeleid. Is dit geen oneigenlijke verknoping van zaken die niets met elkaar te maken hebben? Deze leden vragen verder wat dit voor gevolgen kan hebben voor de continuïteit van de programma's. Zorgt tot slot een koppeling er niet voor dat landen wiens subsidies worden opgeschort vanwege overtreding van het Stabiliteits! en Groeipact nog meer moeite zullen hebben om zich economisch te herstellen?
Antwoord
In het eindrapport van de werkgroep Van Rompuy, geaccordeerd door de Europese Raad van 28 en 29 oktober jl., hebben de lidstaten afgesproken dat een zo breed mogelijk palet aan EU!uitgaven conditioneel is aan de eisen van het Stabiliteits! en Groei Pact. Dit zal zo snel mogelijk verder moeten worden uitgewerkt, doch uiterlijk in de context van de nieuwe Financiële Perspectieven voor de periode 2014!2020. Nederland is voorstander van conditionaliteit voor een zo breed mogelijk scala aan EU!fondsen, mits dit juridisch en operationeel uitvoerbaar is. De verdere consequenties van deze koppeling moeten worden onderzocht.
D66
Vraag
De leden van de D66!fractie zijn van mening dat de structuurfondsen op basis van de Europese prioriteiten verdeeld moeten worden aan afzonderlijk programma's en projecten in plaats van eerst per land, zoals dit ook in de Kaderprogramma's gebeurd. Deelt de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de mening dat de structuurfondsen verdeeld zouden moeten worden op basis van de Europese prioriteiten? Erkent de staatssecretaris dat de structuurfondsen nu vaak gebruikt worden als middel om de nationale netto bijdrage omlaag te krijgen? Indien ja welke maatregelen gaat de staatssecretaris nemen?
Deze leden vinden dat de rijkere lidstaten alleen in aanmerking moeten komen voor de structuurfondsen als er een sterke Europese dimensie is of als er een sterk interregionaal/transnationaal karakter hebben. Deelt de staatssecretaris de mening van mijn fractie?
Wil de staatssecretaris zich tijdens de informele raad inspannen om bovenstaande punten over het voetlicht te brengen en andere landen van deze punten te overtuigen?
Antwoord
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van het CDA. Tijdens de Informele Raad Cohesiebeleid zal ik niet ingaan op budgettaire aspecten, omdat deze onderdeel vormen van de integrale discussie over de Financiële Perspectieven.

Het kabinet onderschrijft de wens voor een grotere concentratie van het cohesiebeleid op overeengekomen EU!prioriteiten. Ik denk daarbij vooral aan de Europa2020!strategie voor duurzame groei en werkgelegenheid. Voor de EFRO! structuurfondsen betekent dit een focus op duurzame groei, innovatie, concurrentievermogen en ondernemerschap.
(w.g.) dr. Henk Bleker
Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie