Rijksoverheid


19 november 2010

Beantwoording vragen over de uitzetting van een Somaliër

Hierbij deel ik u mede dat ik de schriftelijke vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) van uw Kamer over de uitzetting van een Somaliër, ingezonden 9 september 2010, met nummer 2010Z12516, beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

De minister voor Immigratie en Asiel,

G.B.M. Leers



2010Z12516 Vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) aan de minister van Justitie over de uitzetting van een Somaliër. (Ingezonden 9 september 2010)

Vraag 1 Kent u het bericht dat op 2 september 2010 een Somaliër is uitgezet naar Somalië? 1) Antwoord vraag 1 Ja. Vraag 2 Kent u het bericht dat er de afgelopen twee weken 230 doden zijn gevallen bij gevechten in Mogadishu? 2) Antwoord vraag 2 Ja. Vraag 3 Geeft dit bericht aanleiding om opnieuw het uitzetten naar Somalië te heroverwegen? Antwoord vraag 3 Bestudering van de uitspraak van 9 september, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, brengt mij tot de conclusie dat op dit moment, op basis van de huidige informatie over de veiligheidssituatie in Mogadishu, het door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebrek niet kan worden weggenomen en dat in Mogadishu thans een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83 EG). Dit betekent dat een Somalische asielzoeker die zijn identiteit en zijn afkomst uit Mogadishu aannemelijk maakt, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 tenzij betrokkene een vestigingsalternatief heeft. Deze beoordeling zal op individuele gronden plaatsvinden waarbij he t onderkennen en tegengaan van fraude nog steeds een essentieel onderdeel blijft van deze individuele beoordeling. Verwezen zij hier tevens naar de beantwoording van de vragen van het lid Spekman (PvdA) ingezonden op 20 september met nummer 2010Z13159. Voor andere gebieden in Somalië is er op dit moment geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Vraag 4 Welke maatregelen zijn genomen om zorg te dragen voor de veiligheid van deze persoon bij terugkeer? Antwoord vraag 4 Voor asielzoekers uit Somalië is het categoriaal beschermingsbeleid sinds 19 mei 2009 beëindigd. Hierdoor bestaat geen beleidsmatige belemmering meer voor gedwongen terugkeer naar Somalië. Het is weliswaar primair aan de vreemdeling om zelf zijn vertrek te realiseren maar gedwongen terugkeer blijft een ultimum remedium. Risico's die samenhangen met terugkeer van de individuele vreemdeling worden zorgvuldig getoetst in de asielprocedure, met de mogelijkheid van een rechterlijke toets in (hoger) beroep. Terugkeer vindt niet plaats als blijkt dat de vreemdeling het risico loopt op een behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Deze toetsing heeft ook in deze zaak plaatsgevonden. Vraag 5 Op welke manier is deze persoon begeleid bij de terugkeer naar Somalië? Vraag 6 Is de Somaliër begeleid door Nederlandse autoriteiten tijdens de terugkeer? Antwoord vraag 5 en 6 De vreemdeling is door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) vanuit Amsterdam naar Nairobi (Kenia) geëscorteerd. Na aankomst in Nairobi is de vreemdeling overgedragen aan de Keniaanse immigratiedienst aldaar en de stationmanager van de in Kenia gevestigde luchtvaartmaatschappij. Deze procedure is door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), waarvan een vertegenwoordiger is meegevlogen, gevolgd. De DT&V ziet toe op het logistieke proces en de afstemming met de Keniaanse immigratiedienst, luchtvaartmaatschappij en de Nederlandse ambassade in Kenia. Vanaf de luchthaven in Nairobi heeft deze vreemdeling de vliegreis naar Mogadishu zelfstandig voortgezet. De Kmar en de DT&V zijn niet meegereisd naar Mogadishu. De DT&V is wel in Nairobi gebleven totdat de luchtvaartmaatschappij heeft bericht dat de vreemdeling Somalië was ingereisd. Indien de vreemdeling de toegang tot Somalië zou zijn geweigerd, dan was de vreemdeling conform internationale regelgeving teruggenomen door Nederland. Omdat de vreemdeling in Nairobi aangaf na aankomst in Mogadishu door te willen reizen naar Noord-Somalië, is de betrokken vreemdeling een financiële bijdrage ter beschikking gesteld, voldoende om zijn reis te vervolgen. Uw Kamer is reeds bericht over deze werkwijze ten aanzien van de terugkeer naar Somalië bij brief van 29 maart 2010 (TK, 2009-2010, kamerstuk 29 344, nr.72). Vraag 7 Wordt de situatie van deze persoon gevolgd door mensenrechtenorganisaties zodat duidelijk wordt of zijn verblijf in het onveilige Mogadishu leidt tot een onhoudbare situatie? Vraag 8 Op welke wijze wordt de uitzetting en terugkeer geëvalueerd wanneer blijkt dat er in Somalië geen mogelijkheden zijn voor mensenrechtenorganisaties en er geen eigen ambassade of consulaat is, om te onderzoeken of de terugkeer succesvol is? Antwoord vraag 7 en 8 Het monitoren van teruggekeerde vreemdelingen is niet voorzien in het beleid. De Nederlandse asielprocedure, inclusief de mogelijkheid van een rechterlijke toets, biedt waarborgen om uiteindelijk, bij een onherroepelijk geworden afwijzende beslissing op het verzoek om toelating, een verantwoorde terugkeer te kunnen realiseren. In de procedure komt, bij de toets aan artikel 3 EVRM, de vraag naar de toelaatbaarheid van de terugkeer van betrokkene aan de orde. Vraag 9 Blijft u bij het standpunt dat de situatie in Somalië zorgwekkend is maar dat er geen reden is om te stoppen met het laten terugkeren van vreemdelingen? Antwoord vraag 9 Zie het antwoord op vraag 3.


1) www.rijksoverheid.nl/ministeries/jus/nieuws/2010/09/02/uitzetting-naarsomalie.html 2) http://www.refdag.nl/nieuws/buitenland/dodental_mogadishu_blijft_stijgen_1_500 798