Technische Universiteit Delft

Delft, 19 november 2010 Juryrapport voor de KNOB Stimuleringsprijs voor nieuw onderzoekstalent Dit jaar wordt voor het eerst de KNOB Stimuleringsprijs voor nieuw onderzoekstalent uitgereikt. Van oudsher vindt de KNOB het belangrijk beginnende onderzoekers een podium te geven voor de presentatie van hun onderzoek. Dit podium wordt geboden met het Bulletin KNOB en in het bijzonder met de speciale studentenstudiemiddagen die de bond al jaren organiseert. De relatie met nieuwe onderzoekers wil de KNOB graag aanhalen en versterken. Bij zijn afscheid als voorzitter van de KNOB, in 2008, heeft Diederik Six daarom een de Stimuleringsprijs voor nieuw academisch talent aangeboden en hij stelde hiervoor een fraaie zilveren penning, onderdeel van een zilveren troffel, ter beschikking. Deze prijs vormt een complement van de KNOB erepenning die wordt uitgereikt aan personen die gedurende hun carrière een bijzondere bijdrage aan de doelstelling van de bond hebben geleverd. Zelf 111 jaren jong, beschikt de KNOB nu voor het eerst over een prijs om nieuw talent te eren en hopelijk ook voor het vakgebied te behouden. Het onderzoekstalent komt tot uitdrukking door een opmerkelijke wetenschappelijke scriptie of artikel of een project in een van de wetenschapsgebieden die de bond behartigt. De jury van de KNOB Stimuleringsprijs was bijzonder verheugd over de kwaliteit van de inzendingen, die zij voor deze eerste prijsuitreiking heeft mogen ontvangen. Er werden twaalf onderzoeken en projecten ingestuurd door begeleiders of studenten van verschillende Nederlandse en Vlaamse universiteiten. De ingezonden scripties, werkstukken, masterproeven en projecten variëren van restauratie en transformatievoorstellen voor historische monumenten, via monografieën van architecten en bouwwerken, en stedenbouwkundige analyses, tot proeven van experimentele archeologie en een studie over een onderdeel van een kerkinterieur. Het programma van deze middag is zodanig samengesteld dat het een weerspiegeling vormt van de veelzijdigheid van onderwerpen, benaderingswijzen en uitwerkingen van al die inzendingen. Voor de jury sprong een viertal onderzoeken er in kwaliteit en originaliteit van de vraagstelling en uitwerking uit. Het betreft ­ in willekeurige volgorde het onderzoek van Gert Eijkelboom over het Vater/Muller orgel in de Oude Kerk in Amsterdam (uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam), het onderzoek van Sandra de Leeuw over de ruimtelijke transformaties van Drenthe in de periode 19451970 (uitgevoerd aan de Rijksuniversiteit Groningen), het onderzoek van Hannes Pieters over de bouw van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel (uitgevoerd aan de Universiteit Gent) en het onderzoek van Leon Sebregts over Jaap Bakema en Jo Coenen in Tilburg (uitgevoerd aan de Universiteit Utrecht). Gert Eijkelboom geeft in zijn scriptie een bijzonder grondig en gedetailleerd overzicht van de ontwerp en totstandkomingsgeschiedenis van het Vater/Mullerorgel in de Oude Kerk van Amsterdam. Zijn onderzoek bevat een aparte en spannende onderzoeksvraag, mede door de combinatie van technische en muzikale aspecten met het `klassieke' architectuurhistorische onderzoek. De scriptie wordt vooral interessant op het moment dat de mogelijkheden en onmogelijkheden van klankrestauratie aan bod komen. Gert Eijkelboom geeft de lezer volstrekt nieuwe inzichten in de wereld van de orgels, én de afwegingen die komen kijken bij de restauratie van deze `roerende monumenten'. Sandra de Leeuw beschrijft in haar onderzoek naar de ruimtelijke transformaties van Drenthe in de naoorlogse periode de wijze waarop de verschillende overheden bij herstructurering van landschap, steden en dorpen waren betrokken. In haar onderzoek is zij in staat geweest om aan de hand van talrijke ambtelijke memo's en notities, die in hun beleidsmatige aard eerder `droog en weinig poëtisch zijn te noemen, een enthousiasmerend verhaal te componeren over de ruimtelijke veranderingen in een rurale provincie. Zij heeft de grote hoeveelheid ambtelijke stukken op een bewonderenswaardige manier weten te verwerken tot een



zeer bruikbare analyse van de transformatievraagstukken, die zonder twijfel een waardevolle bron en referentie gaat vormen voor toekomstig onderzoek en beleid. Leon Sebregts heeft met zijn scriptie over twee generaties architectstedenbouwkundigen of stedenbouwkundigarchitecten, over Bakema en Coenen in de Koningswei in het zuidelijke deel van het Tilburgse stadscentrum, aangetoond dat het mogelijk is om verdiepend onderzoek te combineren met een uiterst leesbare, essayistische schrijfstijl. Beide architecten zijn genoegzaam bekend, over beiden is voldoende geschreven ­ niet in de laatste plaats van eigen hand ­ en ook over hun werk in Tilburg hebben zich andere onderzoekers al eerder gebogen. Niettemin heeft Leon Sebregts het aangedurfd om met voldoende wetenschappelijk afstand een relevante vraag uit te werken. De jury was vooral zeer onder de indruk van de heldere en aangename schrijfstijl van deze scriptie. De hoogste lof komt echter toe aan Hannes Pieters die met het lijvige werk `De Koninklijke Bibliotheek van België; vier decennia van nationale representatie in architectuur, stedenbouw en interieurinrichting' in het academiejaar 20082009 zijn masterproef aflegde aan de Faculteit ingenieurswetenschappen van de Universiteit Gent. De scriptie is een monografie over de Koninklijke Bibliotheek van België, in het centrum van Brussel, en behandelt de centrale vraag van nationale representatie in architectuur, stedenbouw en interieurinrichting. De scriptie is daarmee veelomvattend, en de jury heeft zich bij aanvang van lezing zelfs afgevraagd of de vraagstelling niet té veelomvattend zou zijn. Na lezing van het 400 pagina's tellende `boekwerk' bleek dit echter geenszins het geval te zijn. Hannes Pieters is erin geslaagd om de vraagstelling en de, zeer relevante, onderzoeksmethode in de hele scriptie helder en gestructureerd vol te houden en de lezer middels logische deelconclusies en korte inleidingen van het ene onderdeel naar het volgende te leiden. Daarbij heeft hij de talrijke primaire en secundaire bronnen uitputtend geraadpleegd en op een uitstekende manier gedocumenteerd en geïnterpreteerd, zonder het bredere, internationale kader uit het oog te verliezen. De studie bevat vier delen. In deel A wordt de historische context geschetst van de Koninklijke Bibliotheek en betekenis van haar nationale en ook koninklijke karakter. De identiteit van de Belgische natie en de relatie met het Belgische Koningshuis, zijn onderdelen van het symbolisch beladen bouwprogramma voor een nieuwe bibliotheek ter nagedachtenis van Albert I, waaraan vanaf de jaren dertig zou worden gewerkt. In deel B beschrijft Hannes Pieters een aantal prijsvraagontwerpen, in relatie met de monumentaliteit die het architectuurdebat van overheidsgebouwen in deze periode kenmerkt. In deel C worden het historische deel en de vooroorlogse ontwerpen weer opgepakt en verbonden met de diverse ontwerpen voor de Albertina en de Kunstberg die sindsdien werden gemaakt, en die tot de uiteindelijke realisatie hebben geleid. Zonder de monumentaliteit te verliezen, althans aan het exterieur, zien we een combinatie met moderniteit, in het interieur en het programma, die representatief is voor de veranderde maatschappij en ontwerpvisies van de jaren vijftig en zestig. Dit verklaart het opmerkelijke verschil tussen binnen en buiten in dit gebouwencomplex. In deel D, tenslotte, besteedt Hannes Pieters ook nog aandacht aan de `binneninrichting' van de bibliotheek. Het is een extra, maar zeer waardevolle toevoeging aan de architectuurhistorische en stedenbouwkundige studie geworden. Hierin wordt de verbinding gelegd met het aspect van `monumentaal modernisme' als uitdrukking van identiteit. Daarmee sluit deze scriptie niet alleen aan op het actuele, internationale debat, maar zal tevens een waardevolle bron en referentie gaan vormen voor ander onderzoek. De jury van de KNOB Stimuleringsprijs voor nieuw onderzoekstalent heeft dan ook besloten deze prijs aan Hannes Pieters toe te kennen. Namens de redactie van het Bulletin KNOB nodigt zij Hannes Pieters tevens uit om (een gedeelte van) zijn scriptie te bewerken voor publicatie in het Bulletin KNOB. de heer prof. dr. K.A. Ottenheym (Universiteit Utrecht) mevrouw dr. M.T.A. van Thoor (Technische Universiteit Delft) de heer prof. dr. D.J. de Vries (Rijksuniversiteit Leiden)

Noot voor redacties



Technische Universiteit Delft